In de zomer is er meer verdamping, warmer en blad aan bomen, terwijl in de winter over het algemeen meer neerslag valt. ‘s Winters zal de molenaar dus vaker en langer moeten malen om te voorkomen dat het land onder water komt te staan.
Tijdens het malen zal het water vlakbij de molen lager staan dan een eind verderop de polder in. De ervaren molenaar zal om het juiste peil te bereiken wat langer doormalen omdat nadat hij is gestopt er nog water zal toestromen waardoor het juiste peil tot stand komt.
De plukhaak dient om vuil, kroos en waterplanten, voor het krooshek te verwijderen zodat het water vrijelijk kan toestromen. De sloothaak dient voor hetzelfde maar werd door de molenaar gebruikt om watergangen vrij te houden van teveel begroeiing.
Hij controleert en smeert de bovenas, bekijkt of de kruiring nog gesmeerd moet worden, controleert beet en steek van bovenwiel en bonkelaar, smeert zonodig het tapend van de koningspil met reuzel en daarna ook de taatspot met dikke olie, smeert zonodig het waterlager van de vijzel met wat reuzel en geeft een draai aan de Staufferpot van het onderwaterlager (indien aanwezig).
De molenaar kan water inlaten vanaf de boezem mits de molen daarvoor geschikt is. Hij zet de wachtdeur open en het water loopt dan via het opvoerwerktuig de polder in. Hij kan dit nog versnellen door de molen uit het werk te zetten. De vijzel of het scheprad zal hierdoor achteruit gaan draaien.
Het rendement is de wateropbrengst bij een zo gunstig mogelijk malende molen. Meestal zo’n 80 tot 90 enden. Als het sneller gaat dan zal de waterstand achter de molen te laag worden en wordt er minder water afgevoerd. Ook kan de molen dan op hol slaan.
Een ijsbeitel wordt gebruikt om tijdens invallende dooi de vijzel/scheprad ijsvrij te maken. Door het ijs in kleine stukjes te stoten kan er toch gemalen worden zij het wel voorzichtig.
Grondijs ontstaat vaak bij invallende vorst tijdens het malen. Door de stroming beweegt het zich over de bodem naar de molen toe en kan het krooshek van onderaf volledig verstoppen.
Nooit proberen met de hand het gevlucht te bewegen als de molen in het werk staat. Kost kammen.
Zo af en toe de vijzel een halve slag draaien zodat hij niet door gaat hangen.
60 tot 60 enden. Dan draait de steen ongeveer 90 toeren per minuut en daardoor krijgen de kerven op de maalstenen de mooiste snijsnelheid.
Hij controleert beet en steek van de bovenas met bonkelaar, smeert zonodig hals en pen, bekijkt de kruiring op troep (takjes e.d.) en of hij voldoende gesmeerd is. Tap van de koningspil zonodig van een lik reuzel voorzien en beneden de taatspot op olie controleren. Zet de maalkoppels die hij niet gebruikt uit het werk en licht de loper van het koppel dat hij wel gaat gebruiken. De kaar controleren op ongerechtigheden en daarna vullen en kijken of het kropgat niet is volgelopen.
De steenkraan is om de lopersteen te lichten en vervolgens aan de kant te zetten. De constructie van de steenkraan is heel belangrijk en hij moet volledig betrouwbaar zijn
Het Engelse rijn bestaat uit een binnen- en buitenrijn waardoor de steen kan balanceren. Het buitenrijn zit met twee nokken in de schoentjes van de loper. Het binnenrijn wordt aangedreven door de steenspilklauw en past met twee nokken in de buitenrijn. Het binnenrijn rust via een nok op de bolspil. Het is heel belangrijk om tijdens het demonteren van het rijn ervoor te zorgen dat bij het terugmonteren alles weer precies hetzelfde komt te zitten, dus markeren.
Het gat waarin de kam zit is wat te wijd geworden (droogte, slijtage) en je kunt dan de borgwig uitnemen, de kam uit het gat trekken en er aan de zijkant een smalle strook zeildoek omheen trekken. Hierna de kam weer terugplaatsen, aanslaan en de borgwig weer plaatsen.
Er zijn twee soorten hamers. De kneushamer die wordt gebruikt om een bestaand bilsel te verwijderen en de bilhamer die wordt gebruikt om het bilsel weer van scherpe kanten te voorzien.