Les 36
(2021)

Ja, dat is mogelijk. De eerste oliemolens in Vlaanderen, de “stampmolens”. waren standerdmolens. Ook zijn er later in Vlaanderen oliemolens gebouwd die al een koker + koningspil hadden. De voet van de molen (kruisplaten, steekbanden etc) was dan bovenop een kot gebouwd en daarin draaide dan langs het “plafond” een wentelas die kollergang, vuister en slagheien aandreef.

De beide kantstenen lopen maar op één plek op het doodsbed precies op het juiste spoor. Omdat de kantstenen breed zijn lopen ze op alle andere plaatsen net iets te snel (binnenkant) of te langzaam (buitenkant). Daardoor ontstaat wrijving / kneuzing.

Tot aan de 17e eeuw maakte men vooral gebruik van stamperpotten. In die potten kwam het zaad en dat werd geheid en zo gekneusd en geplet.

De stamperpotten op molens met kantstenen zijn om de koeken, die zijn onstaan tijdens de voorslag, fijn te kunnen stampen tot meel, dat dan nogmaals wordt verwarmd op het vuister om zo in de naslag nog meer olie op te leveren.

De merries plassen over hun staart, wat de structuur van het haar verzwakt.

Het is van belang om te weten dat bij het ruimend kruien de stampers en de heien geschort moeten zijn. Bij het ruimend kruien draait de wentel as tegen de normale draairichting in. Daardoor kan het voorkomen dat een spaak op de bovenkant van een vuist terechtkomt. Omdat dit tot schade kan leiden moeten bij achteruit draaien van de wentelas alle heien geschort zijn.

Als de molen te snel draait krijgt de slaghei niet voldoende tijd om te vallen en dus blijft hij als het waren “dansen” op de vuisten. Dat heet spaken. Zwichten is de remedie.

De spaak is een in de wentel as bevestigde balk die bedoeld is om de hei op te tillen. De hei heeft daartoe een vuist., dat is soms een dwars door de hei gestoken balk, soms een in/op de balk gemonteerde verdikking. De heef is een alternatieve constructie in plaats van spaken: dit is een op de wentel as bevestigd raamwerk met rollen dat de (vuisten op de) heien licht.

Je staat boven het naslagwerk. Het voorslagwerk heeft op die plaats 2 balken (spaken) in / door de wentel as zitten.

Het kan wat sneller omdat er minder tijd nodig is voor de olie om door te stromen – er is immers minder olie. Zo is ook het aantal slagen minder dan bij de voorslag: na 50 slagen is het meeste er wel uit in de naslag, waar de voorslag toch tot wel 100 (tragere) slagen kan vergen.

Het schelrad is vertikaal opgehangen en wordt geremd door een band die over het schelrad loopt en dan afhangt met een gewicht er aan. Op de omtrek bevinden zich tanden. Er mist opzettelijk één tand.. Twee krabbelaars, die een tand uit elkaar zitten gemonteerd, trekken die tanden rond: één zit via een touw aan de slaghei, de andere met een touw aan de loshei. Bij het slaan loopt de krabbelaar van de loshei loos mee en trekt de krabbelaar van de slaghei aan de tanden, tot hij de missende tand tegenkomt, dan staat het schelrad stil. Het rondgaan trekt ook slag voor slag de bel aan, tot net voor de missende tand de spanning wegvalt en de schel gaat. De loshei wordt nu bediend en trekt dan de andere krabbelaar aan zodat de missende tand passeert en de slaghei de telling straks weer kan hervatten.

In de oliemolen rookt het vuister. De rook werd niet naar buiten afgevoerd, maar stak op in de molen omhoog. De wind waaide het dan wel naar buiten via kieren en gaten of via ramen en luiken. Maar de wat vettige aanslag die dit geeft vormt op een stalen voering een prima smeerlaag en dus werkt dan de vang niet meer.

Twee functies: opslag van olie en laten bezinken van prut.

Lijnolie werd en wordt o.a. gebruikt voor het maken van verf, zeep, drukinkt en linoleum. Raapolie werd gebruikt als lampolie en als bakolie.

Molens met een enkel oliewerk. Deze hadden een koppel kantstenen, een vuister en een slagbank. Vaak stonden ze op boerderijen, samen met een koppel maalstenen.

In het najaar, wanneer de zaden geoogst waren en de wind voldoende kracht had. Dat laatste was uiteraard minder relevant bij een rosmolen.

Vanaf de 18e eeuw kwamen de dubbelwerks molens met twee oliepersen: naast een voorslagblok was er een naslagblok aanwezig. Er werd vooral kool- en lijnzaad geslagen.

🔝