Les 44
(2022)

Door z’n trekkracht is een molen met fokwieken moeilijker te vangen en slaat hij snel op hol.

Je maakt het gevlucht los, licht de vang en gaat kruien. Je zult het wiekenkruis tijdens het kruien langzaam zien draaien. Je kruit zover door dat de molen weer met een end naar beneden staat en zet hem dan goed vast met de vang er weer op.

Depressie trekt ten Z langs, want dan zit je in de rustige bovenkant.

Molens verzakken meestal iets naar westelijke richtingen. Dit komt omdat de molens in de regel met het gevlucht naar westelijke richtingen worden weggezet.

Regennest!

De torenmolen en de conische stenen molen. Verder zijn er ook veel bovenkruiers die op een stenen onderbouw staan, maar die rekenen we meestal niet tot deze categorie.

Het metselwerk werd vaak aflopend gemetseld omdat men dacht dat dat voor een betere afwatering zou zorgen. Dat bleek in de praktijk vaak niet zo, door de capillaire werking.

Het slagstuk is een versterking en verstijving van de overring. Op de plaats van de windpeluw is het slagstuk het dikst. Het slagstuk loopt verder door onder de roosterhouten en wordt daar naar achteren toe geleidelijk dunner. Onder het windpeluwgedeelte is het slagstuk 7 - 14 cm dik en het loopt uit tot 2 - 4 cm. Het slagstuk werd op bijna alle Zuid-Hollandse molens toegepast.

Zuidwest

1015½ hPa (maar ik reken alles tussen de 1013-1017 goed).

De zeeg is de naam voor de totale vorm van het hekwerk, de lijn die loopt van onderaan voor de roe tot bovenaan achter de roe. De schoot is per heklat te bepalen en is de hoek waaronder de heklat staat ten opzichte van het draaivlak.

Ten Have heeft een frame / omlijsting. Van Riet niet.

De roeden zijn ongelijk: de buitenroede is het rechtst, de binnenroede heeft een kromming, een soort bocht, die we de porring noemen. De reden voor die porring is dat de uiteinden van de roeden zo in hetzelfde vlak lopen.

Het is de oudste voorloper van onze “klepkemeulens”, onstaan in 1772 in Engeland, bedacht door Andrew Meikle. Het systeem heeft al kleppen die ook al onderling met treklatten zijn verbonden. Aan de treklatten die het dichtst bij de roe zitten is een liertje gemonteerd. Het liertje beweegt zich langs een trekstang die over de hele roe loopt en bovenin de roe in een dubbele bladveer eindigt. Je draait aan het liertje, dat beweegt omhoog, de treklatten lopen mee omhoog - de kleppen sluiten. Je draait door en omdat de kleppen nu gesloten zijn kan het liertje niet meer omhoog. Je trekt dan de trekstang tegen de kracht van de beugel in naar beneden. Hoe meer spanning je er op zet, hoe meer centrifugaalkracht er nodig is om de veerkracht te overwinnen en de kleppen open te krijgen. Merk op dat de asjes bovenaan de kleppen zitten en niet op 2/3e, en dat de klepjes niet opengaan door de wind maar door centrifugaalkracht, die op de trekstang en het liertje werkt.

Een staaf, zoals de naam zegt, is een staaf die tussen twee schijven zit en die aan wordt gedreven door een wiel met kammen. Een kam is een houten constructie die bestaat uit een staart en een kop, ze zit aan met de staart vast in een wiel. Een dol is een halve staaf die als een kam in een wiel is bevestigd (e.g aandrijving roerijzer, de spinbol).

Een houten of stalen band om het bovenwiel, die de belegstukken vervangt. De houten uitvoering is meestal een plank met inzagingen.

Eens per jaar.

Dankjewel, jij ook!

🔝