Windvang is de vrije ruimte rondom de molen waar de wind onbelemmerd de molen kan bereiken. De 1:100 regel is een formule, genoemd in het boek Zwaaiende Wieken van H. A. Visser uit 1946 en houdt in dat elke 100m. van de molen af de obstakels 1 m. hoger mogen zijn.
De molenbiotoop is de omgeving van de molen en afhankelijk van hoe er naar de molen wordt gekeken.
De VHM zorgt voor kennis verzamelen en verspreiden. Verder ondersteunt zij in bijzondere problemen.
Volgens de 1:100 regel zou de volgende berekening kunnen worden gedaan: eerste 100 m. 6m hoog en daarna elke 100m. 1 m. erbij dus kom je dan op 11 m. nokhoogte.
Een wolk bestaat uit gecondenseerde of bevroren waterdamp (ijskristallen). Er zijn verschillende ontstaansvormen zoals convectie en convergentie.
Cirrostratus is hoge dunne bewolking waar de zon nog gemakkelijk doorheen schijnt en is meestal een indicator van weersverandering.
Bij zowel altocumulus en stratocumulus zijn er aparte wolken te zien en vaak stukken blauwe lucht.
Bij snelle ontwikkeling tot cumulusnimbus moet je extra alert zijn op onweer. Je moet de molen zo snel mogelijk afzeilen en/of een leeg end boven zetten, teruglooppal lossen, bliksembeveiliging en roedketting op het onderste end.
Cirrus wordt ook wel windveren genoemd. Als de cirrus in een andere richting beweegt dan de wind op de bodem kun je ervan uit gaan dat de bodemwind de hoge wind zal gaan volgen.
Als het warmtefront is gepasseerd bevinden we ons in een relatief warme lucht. De lucht gaat oplichten terwijl de wind ruimt. Bewolking verandert, de regen of andere neerslag houdt op of wordt sterk minder en de wind zal iets toenemen. Deze periode kan kort zijn, een paar uur of langer, een dag, waarna er meestal een koufront volgt.