Les 17
(2017)

Onderlangs, dan heb je weinig last van slecht weer en kun je mooi krimpend meekruien.

Het Engels kruiwerk, waarbij de afstand tussen de flenzen soms zo klein is dat ‘wrijving’ nauwelijks voorkomt. Niet conische rollen zijn eenvoudiger te maken en dus goedkoper!

De schopplank is een extra hekschroot onderaan het stellinghek. Die moet voorkomen dat je naast het stellingdek stapt of dat er per ongeluk dingen naar beneden vallen.

De molen zit 'in het nest' als de voeghouten zich wat in de kruiring hebben gedrukt. Dat gebeurd wel eens als het hout van de kruiring zacht is door smering en de molen langere tijd stil staat. Het resultaat is dat de molen moeilijk in beweging is te krijgen, de staart en de kruilier krijgen het te verduren. Het is daarom goed de molen elke week, ook als je niet draait, even een stukje te kruien.

Leklatjes dienen om langs een balk afdruipend regenwater af te leiden zodat het op de grond valt voor het zich kan verzamelen in een hoek. Ze zitten op de stellingschoren en ook op de lange schoor en korte schoor van de staart.

De ondersluiting zit bij sommige molens langs het molenhuis bevestigd en dient als steun voor de stellingschoren. De bovensluiting bestaat niet. De binnensluiting ligt ook om het molenhuis en dient als drager voor de stellingliggers. De buitensluiting draagt de andere kant van de stellingliggers en wordt gedragen door de kraaiepoten. De ritssluiting zit vaak in de jas of broek van de molenaar. De achtersluiting bestaat niet.

De molen heeft een Engels kruiwerk. De kuip dient uitsluitend om weer en vogels buiten te houden en is vaak van plaatstaal gemaakt.

“Onder de wind” is iets krimpend op de wind. De reden is vaak voorkomen van zeilslag. Ook wel om bij ruimende (en vaak aantrekkende) wind te voorkomen dat de molen plots te hard gaat draaien.

De paaltjasker heeft geen trap, draait op een paal en heeft een soort bandvang.

De vink is een uitsteeksel op de stiep waar de stellingschoor op rust. De mol is een plank boven op de kap tegen het inwateren. De ezel is de balk waar de vangbalk in draait. Een paard is de constructie onder een maalkoppel die de bolspil draagt, de bok is een constructie waar de molenaar zijn zak met graan op zet op die leeg te schudden in de kaar, een kalf is een horizontale balk, bijvoorbeeld in de maalgang, waar de koningspil op draait, en een kikker is een “haak” op de roede waar de litsen van het zeil achter kunnen haken.

Een balk voor het krooshek bevestigen die los op het water drijft en zo alles wat op en net onder het oppervlak drijft tegenhoudt.

Het hoogste peil vinden we uiteraard altijd aan de uitmalende kant van de molen: dat heet het boezempeil. Denk aan de hoog zittende boezem van een vrouw. Het polderpeil is het waterpeil wat we vinden aan de inmalende kant van de molen (aan de polderkant). Zomer- en winterpeil zijn seizoensgebonden varianten op het polderpeil, Zomerpeil is hoger dan het winterpeil omdat de boeren in de zomer graag extra water voor het gewas hebben.

🔝