Een schietstaaf word gebruikt om een gebroken staaf te vervangen zonder dat dan het hele lantaarnwiel, schijfloop of rondsel uit elkaar moet worden gehaald. De oude staaf wordt verwijderd en men boort een rond gat door de bovenste plaat / maanstuk. De schietstaaf heeft aan de onderkant, net zoals de gewone staaf, een vierkante pen. Aan de bovenkant is de schietstaaf rond, hij loopt aan de bovenkant ook wat uit (conisch). De schietstaaf wordt door het vers geboorde gat aan de bovenkant gestoken. Aan de onderkant valt hij in het oude vierkante gat (wat draaien voorkomt), aan de bovenkant klemt hij vast door de conische vorm. Om losraken te voorkomen borgt men de schietstaaf met een metalen strip.
Altijd twee keer de afstand tussen kapotte rol en de sluis, in dit geval dus 4 velden.
Een molen met een vlakke zeeg heeft meestal een smal gevlucht. Dergelijke molens draaien vrij snel en hebben relatief weinig kracht. Oliemolens doen het prima met een vlakke zeeg.
Als er losse dammen zijn gebruikt zien we de bouten / moeren waarmee deze dammen zijn vastgezet duidelijk zitten. Er zijn dus vaste dammen gebruikt.
In de molen van de Groote Polder kennen we het bovenwiel, de bovenbonkelaar, de onderbonkelaar en het vijzelwiel. Vier stuks dus.
Je merkt dat de kammen niet op steek staan als je bonken en stoten in je gaande werk opmerkt. Dat is in zoverre “erg” dat je ongelijkmatige slijtage of, in ernstige gevallen, kambreuk kunt krijgen. Het is voor het mechanisme hoe dan ook niet bevorderlijk.
Tjaskers hebben geen bovenwiel, Amerikaanse windmolens ook niet, Bosman molens ook niet. Het boek noemt alleen tjaskers.
Wouterlatjes zijn latjes die aan de brede kant van een wig worden gespijkerd en die dienen om de wig op zijn plaats te houden. Bij loszittende wiggen verwijder je eerst de wouterlatjes, die vaak met een paar spijkertjes vastzitten. Na aanslaan van de wiggen dienen de wouterlatjes ook weer strak vastgezet te worden.
Als er spouwarmen in een bovenwiel voorkomen zijn het er altijd vier. Ze vallen in paren om de twee kruisarmen heen, met een spouw (ruimte) er tussen.
De zware platen aan voor- en achter-zijde van het bovenwiel heten velgen. Ze dienen om het bovenwiel breder te maken, zodat de vang meer oppervlak heeft om op in te werken.
Azijnhout, pokhout en groenhart, maar “ook andere soorten komen voor”.
De twee belangrijke regels zijn dat er twee ongelijk harde houtsoorten gebruikt moeten worden (bijvoorbeeld azijnhout en pokhout) en dat het aantal kammen niet precies op elkaar deelbaar moet zijn. 80 en 20 is niet goed (4), 99 en 33 ook niet (3), maar 80 en 26 dan weer wel.
De vang wordt van iepenhout, populierenhout of wilgenhout gemaakt.
Op de standerdmolen in Bourtange hebben ze een varkenswiel wat het luiwerk aandrijft. Dit wiel kun je op de houten bovenas laten zakken die daartoe inkepingen heft waar de kammen van het varkenswieltje in vallen. Het gevaar wat je daarbij loopt is dat het touw zou kunnen breken waarmee je boel weer uit het werk moet halen en je luiwerk dus door blijft draaien. Dat kan gevaarlijk zijn.
De vangstukken van een Vlaamse vang heten, vanaf rechtsonder in het rond: buikstuk, teenstuk, schouderstuk, kopstuk en sabelstuk.