Les 43
(2017)

Op een grondzeiler op de eerste zolder en op een stellingmolen 1 zolder hoger dan de stelling.

In de standaardmolen wordt het maalkoppel direct aangedreven door het bovenwiel. Er is dus geen koningspil. Een tweede koppel zal dus andersom draaien. Ze worden voor- en achtermolen genoemd.

steenspil, kaar, schuddebak, kaarbomen, klapspaan, meelkuip, meelring, loper met jager, ligger, bolspil, paard, lichteboom, meelpijp.

Zakken graan worden opgeluid met het luiwerk, een as die kortdurend aangedreven wordt door de bovenas of de koningspil, of ze worden via een gaffelwiel opgehesen. Het gemalen product wordt met een afschietwerk naar beneden gelaten of ook weer met het gaffelwiel. Praktisch op elke molen is het weer iets anders geregeld.

Een jakobsladder is een eindloze band met bakjes die in een buis beweegt en transport van graan verzorgt. Omdat een bepaalde snelheid noodzakelijk is wordt hij meestal motorisch aangedreven.

De maalstenen malen tussen de steenoppervlakten en hebben daar ook het scherpsel zitten. Er zitten ijzeren banden omheen. De pelstenen slijpen tussen de zijkant en het pelblik van de kuip en draaien vrij boven een doodbed. Er kan dus geen band omheen. Hierdoor zijn ze ook veel kwetsbaarder. Ze worden met een rauwbeitel opgeruwd. Maalstenen vaak kunssteen met maallaag, pelstenen altijd zandsteen.

De overbrengingsverhouding bij maalstenen is 1 : 6 en bij pelstenen 1 : 9. De pelsteen draait veel sneller dan de maalsteen.

De meeste komen in Groningen voor, gort is hier langer volksvoedsel geweest dan bijv. in het westen van Nederland.

Vanwege de kans van uit elkaar spatten van de pelsteen werden de pelkoppels altijd onder de werkvloer geplaatst en er waren er twee om te voorkomen dat de molen onbelast zou draaien en daardoor op hol zou kunnen slaan.

Aan de diepe zeeg en de brede hekken. De pelmolen moest erg krachtig zijn omdat pellen veel kracht vergde. Pellen gebeurde ook altijd met harde wind.

De zeverij of zifterij wordt gebruikt om de gerst te reinigen en na het pellen wordt de gort ermee op korrelgrootte gesorteerd.

Een oliemolen maakt veel lawaai vanwege de stampers en heien en verder hangt er vaak rook om de kap vanwege de vuister die gebruikt wordt om het lijnzaad te verwarmen.

Lijnzaad wordt gebroken in een lijnzaadpletter en vervolgens tussen doodbed en kantstenen verder fijngewreven. Daarna wordt het verwarmd op de vuister en vervolgens in bulen (van oudsher wollen zakken) gedaan en dan tussen wiggen en het jaagijzer in de slagbank met slagheien zodanig samengeperst dat de olie eruit loopt. Het restant, de lijnkoek, wordt uit de zakken gehaald en als veevoer benut.

De spinbol zit boven de vuister en draait het roerijzer. Dit zorgt ervoor dat het lijnmeel niet vastbakt op de vuister.

De paltrok, de achtkante en de zeskante bovenkruier.

Bij een paltrok worden de bomen met een zware kraan op de zaagslede gehesen en bij de andere molens worden ze met de winderij via de sleephelling naar binnen getrokken.

De zaagmolen heeft een lange onderbouw nodig om de zaagsledes onderdak te kunnen verlenen.

Op de meeste paltrokken zit ook een pompraam. Dit is een loos raam die ervoor zorgt dat de molen regelmatig blijft lopen. Hij zit, net als de twee zaagramen, ook weer op 120 graden.

Met schotels (balkjes onder de boom), wiggen en een in de pollen gestoken balkijzer met worgtouw.

Het krabbelwerk zorgt ervoor dat de te zagen boom door het zaagraam wordt gevoerd.

Een penterbak is een bootje waarmee de bomen naar de sleephelling worden gebracht.

De papiermolen heeft grote droogschuren met luiken die open en dicht worden gezet afhankelijk van de wind.

Heel schoon water en witte vodden.

Een scheurbank dient voor het verwijderen van knopen, gespen, haken etc. en vervolgens de lappen in kleine stukjes scheuren.

Voor de aandrijving van de pompstokken om water op te pompen.

🔝