De standerdmolen verscheen rond 1250 in Nederland.
De lage stiepen liggen vrijwel altijd in W-O richting. De zon helpt je te kiezen tussen west en oost: west is waar de zon 's middags staat (of 's morgens niet staat).
Als het goed is helemaal niets! Alle gewicht drukt via de steekbanden op de stiepen.
Deze zorgen er voor dat er wind kan waaien tussen stiepen en kruisplaten. Dat zorgt er voor dat de kruisplaten niet makkelijk van onder uit kunnen wegrotten.
Een leidzame wig heeft een lange schuine kant, dus een kleine scherpe hoek aan de punt. Een niet leidzame wig is korter.
Tijdens het kruien draait de steenbalk op de stormpen. Om daar goed te kunnen smeren zit er vaak een smeergat in de steenbalk en/of in de brasem.
Je kunt ofwel een brasem aanbrengen die de doorzakking compenseert, of de slekken wat afschaven. Het beste is te werken met een (dikkere) brasem. De slekken worden bij de bouw al aangebracht, een brasem vaak pas later.
Het spoorblok is een zware klos dat tegen het achterkalf tussen de lange burriebalken zit. Daarmee wordt het gat rond de standerd passend gemaakt.
Van boven naar beneden: daklijst, steenlijst en waterlijst.
Dat ondanks dat ten zuiden de temperatuur hoger is de lucht er toch neerdaalt.
Dat is een orkaan! Windkracht 12
Niet waar. Je rolt eerst van boven af het zeil een stukje uit, dan borg je het rechter onderhoekstouw losjes, dan klim je in het gevlucht en bevestigt de litsen achter de kikkers. Pas daarna zet je het rechter onderhoekstouw stevig vast en rolt de rest van het zeil uit.
Het stormmantje is de schuine balk die de keerstijl schoort, voor in het voorkeuvelens.
Als je (op het noordelijk halfrond) in een depressie met je rug in de wind staat ligt de kern van de depressie links voor je. De oorzaak is het Coriolis effect – de afwijking naar rechts van luchtstromen op het noordelijk halfrond.