Les 09
(2018)

De vijzel in de tonmolen draait samen met de ton rond. Alle tjaskers zijn tonmolens.

Verhoudingsgewijs heeft een tonmolen een veel groter gewicht dan een vijzel omdat de ton ook meegedragen wordt. De tonmolen kan ook niet zo groot en lang worden uitgevoerd vanwege dat gewicht. Een vijzel draait in een vijzelkom en deze beweegt verder niet.

Van boven naar onder eerst de vijzelwiel, vijzelbalk, hals met schenen en het bovenkalf met halslager waarin hij draait, twee of driegangsvijzel, waterpeluw met waterlager en onderkalf. Het geheel draait in de vijzelkom.

De vijzel wordt direct door de koningspil aangedreven via het vijzelwiel en loopt dus door het hart van de molen. Ook bij twee vijzels zal het stortebed door het midden van de molen lopen.

De koningspil drijft het verticaal draaiende waterwiel aan die aan de wateras zit. Het scheprad zit nog weer wat verder uit het midden aan deze as vast. Soms draait het scheprad zelfs buiten de molen.

Het vulpunt is het bovenste punt van de denkbeeldige cirkel rond de aanzet van de gangen en ligt idealiter iets onder het polderpeil.

Een houten vijzel kan gaan doorhangen als hij een tijdje niet wordt gebruikt. Hierdoor kan hij gaan aanlopen in de kom. Zo af en toe een halve slag draaien voorkomt dit euvel.

Aan de deur of op de krimp achter de deur wordt een klamp bevestigd zodat de deur niet helemaal open kan. Terugstromend water drukt de deur dan weer dicht.

Een hangende wachtdeur is vaak te zwaar om omhoog te drukken bij een scheprad. Een vijzel produceert veel meer water en kan daardoor meer druk uitoefenen en vaak ligt het stortebed van de vijzelmolen boven het boezempeil.

Dit is voor licht en zwaar werk. De buitenrij is voor zwaar werk de binnenrij voor licht. De koningspil kan iets verschoven worden waardoor de onderbonkelaar de vijzel met twee verschillende snelheden kan aandrijven. Als de molen vrijloopt staat het waterwiel met de kammen precies tussen beide rijen kammen in.

Het slagijzer zit aan het begin van de schroefgang onder, de spijkerband loopt vanaf het slagijzer langs de schroefgang en houdt de duigen bij elkaar, de onderkroon met taats is het onderwater draaipunt en de duig is een onderdeel van de schroefgang.

Een donkere bui kan duiden op onweer en windstoten. Als je tijd genoeg hebt, afzeilen, roeketting en bliksembeveiliging erop en de teruglooppal. Bij te weinig tijd -NIET GOED OPGELET DUS- één zeil wegnemen en dit end boven zetten, teruglooppal bijzetten en roedeketting en bliksembeveiliging erop. Wachten tot het over is.

Een molengang is een serie molens die het water naar elkaar toe malen en zodoende steeds dieper kunnen uitslaan. Het is eigenlijk alleen gebruikt bij de diepe droogmakerijen in Noord-Holland. In Groningen werd er pas veel later begonnen met droogmalen en toen was de vijzel al gebruikelijk. Veel schepradmolens zijn vervijzeld waardoor er minder hoefden te worden gebouwd.

Het kroosrek dient voor het tegenhouden van takken en waterplanten die in de molentocht drijven, zodat ze niet in de vijzel of het scheprad komen en daar voor beschadigingen of vastlopen zorgen.

Een drijvende balk voor het kroosrek doet wonderen voor drijvende flesjes en andere ongerechtigheden. Zo af en toe even naar de kant schuiven en het water blijft redelijk schoon.

Meestal ving de onderste molenaar de meeste vis, paling werd met fuiken gevangen. Om geschillen hierover te voorkomen werd er meestal gedeeld in de winst. De visserij maakte soms meer dan 50 % van de verdienste van de poldermolenaar uit. (aanbevolen om eens van Bicker Caarten “Molenleven in Rijnland” te lezen. Een boek uit 1946 nog met dubbele klinkers en andere oude spelling.)

Dit is een extra uitleg, geen vraag en antwoord.

🔝