Les 08
(2018)

Inklinken is het fenomeen dat bemalen veengrond dichter / compacter wordt. Dat leidt tot dalen van de polderbodem. Het ontstaat als we water aan vochtige (veen)grond onttrekken.

Eerst groef men sloten waarlangs het water in lager gelegen rivieren werd geloosd. Toen dat niet meer werkte door inklinken plaatste men spuikokers. Bij laag water liep het water via de open spuikoker uit de polder de boezem in en zo uiteindelijk de zee in. Bij hoog water sloot men de spuikoker. Uiteindelijk werkte dat ook niet meer en moest mechanische bemaling (molens) worden ingezet.

Het probleem is dat de polder door bemaling lager komt te liggen en de molen niet meer bij het polderwater kan komen. De oplossing kan zijn: met getrapte bemaling gaan werken (meerdere molens op een rij met kolken er tussen), het scheprad vervangen door een vijzel of de vijzel verlengen.

Anderhalve meter, al komt dat in de praktijk nauwelijks voor en is het voor de meeste schepradmolens al moeilijk om een meter te overbruggen.

Een droogmakerij is de situatie dat een molen een plas of meer leegmaalt om zo nieuw land te scheppen. Een polder is de situatie dat het land ontwatert wordt en (uiteindelijk) op de zee wordt geloosd.

De ton draait bij een tonmolen mee.

De tonmolen kan maar beperkte hoeveelheden water verplaatsen omdat de ton door het grote gewicht van het water door zou buigen.

We hebben in Nederland nog ongeveer 400 poldermolens.

Alle molens die met behulp van windkracht water opvoeren zijn naar hun functie in feite watermolens. Om ze echter beter te onderscheiden van de watergedreven molens noemt men de windwatermolen gewoonlijk poldermolen. Maar in Groningen, bijvoorbeeld, waar we geen watergedreven molens hebben, is een 'wottermeulen' wel degelijk een poldermolen.

Er zijn nu in Nederland meer vijzelmolens dan schepradmolens.

De meeste schepradmolens komen voor in Zuid-Holland. Vijzelmolens komen veel voor in Groningen, Friesland en Noord-Holland.

Dat komt omdat de molens in het Noorden pas zijn gebouwd nadat de vijzel al bekend was. In Holland hadden ze al molens toen er alleen nog maar een scheprad was.

Het water meer ruimte geven, omgekeerde drainage en minder bemalen. Dat is dan ook wat we in Nederland proberen te doen, omdat we anders door stijgende zeespiegel en dalende grond uiteindelijk in een onhoudbare situatie zouden komen met grote kans op grote overstromingen.

De schoepen zijn tangentiaal op het sintelstuk gemonteerd, dat wil zeggen dat de hartlijnen van de schoepen niet door het middelpunt van het scheprad lopen, maar als raaklijnen aan een denkbeeldige afschotcirkel. De aldus ontstane helling of afschot bevordert het rendement waardoor het opgemalen water makkelijker van de schoepen stroomt en ook de hoek van intrede niet zo vlak dat de weerstand te groot zou worden. 30° is voor beide hoeken optimaal.

🔝