Hij kan worden aangedreven door wind, door water of door een paard (ros).
Een watermolen heeft als voordeel dat hij zeer regelmatig draait en (mits voldoende water) altijd maximaal belast kan worden. Een nadeel is dat hij over het algemeen minder krachtig is dan een windmolen omdat de grootte van het waterrad bepalend is en in Nederland meestal niet zo groot.
Vierkante molens, w.o. standerdmolen, wip-, spinnekop- en paltrokmolens. Achtkante molens, w.o. stellingmolens en grondzeilers, zeskante molens eveneens als stellingmolens en grondzeilers, twaalf en zestienkante molens. Ronde molens w.o. torenmolens en ronde stenen molens, soms met stelling. Tjaskers en weidemolens.
Zeewind ontstaat op warme voorjaarsdagen en vroege zomerdagen doordat de lucht boven land opwarmt, stijgt en daardoor onderdruk veroorzaakt. Deze onderdruk wordt gecompenseerd door koude lucht vanuit zee. De zeewind ontstaat meestal tegen een uur of elf en houdt er tegen vieren mee op. De effecten zijn tot ca. 15 tot 20 km landinwaarts merkbaar.
Een middelhoog aaneengesloten grijs wolkendek dat meestal voor een warmtefront aankomt.
Een cumulonimbus is een sterk verticaal ontwikkelde wolk en je kunt ervan uit gaan dat deze wolken onweer met zich meebrengen en fikse regen en/of hagelbuien.
Voeghout (kaponderdeel), ezel (onderdeel van de vang), mol (kap onderdeel), velddorpel, langsligger en uitlater (bestaan niet), keerneut (kaponderdeel).
Alle molens die vanaf de grond te bedienen zijn, ook zelfzwichters.
Een berg- of beltmolen is een grondzeiler op stellinghoogte. Door de aarden wal rondom kan de molen door blijven werken tijdens aanvoer van graan en afvoer van meelproducten via de invaarten. N.B. niet met paarden bespannen wagens. Een ander meestal niet genoemd voordeel is de tamelijk gelijkmatige temperatuur onderin de molen waardoor goed geschikt voor opslag. Dit type molen komt in het Noorden wat minder voor.
Bij voldoende stroomsnelheid kan de molen direct aangedreven worden, als onderslagmolen of er wordt een molenvijver aangelegd met voldoende water om ook in mindere tijden de molen aan te drijven, dit was meestal een boven- of middenslagmolen. Getijdemolens komen in Nederland niet meer voor.
Hout, baksteen, riet en zo weinig mogelijk metaal (was duur). In het Noorden en het Westen werd meer naaldhout gebruikt (grenen) en in het Oosten en Zuiden meer eiken.
Dit heet op de wind kruien. Systemen zijn o.a. zetelkruiwerk, voeghouten kruiwerk, rollen, neuten en Engels kruiwerk. Verder zijn er nog binnen- en buitenkruiers, boven- en onderkruiers te onderscheiden. Dit heeft te maken met de plaats waar vandaan de molen wordt gekruid (gekrooien).
Een paltrok is een onderkruier (de hele molen draait op de wind).