Deze situatie is gevaarlijk. De molen staat eerst in de zuidelijke stroming rond de kern, waar het stevig waait. Dan krimpt de wind nog wat en valt dan weg – we zitten in de kern. Dan komen we vrij snel in de noordelijke stroming terecht – dat is precies net tegenovergesteld aan de eerdere windrichting. Als we dat niet zagen aankomen en de molen niet hebben gekruid of afgezeild dan staat de molen met het gevlucht verkeerd om in de wind en kan terug gaan draaien. Een horrorverhaal!
Het gegeven dat winden 's nachts tot stilstand komen, dan 's morgens wat op gang komen, 's middags verder aantrekken en dan weer afzwakken. “Gaande wind, 's ochtends een kind, 's middags een man en 's avonds is er niets meer van!”
De oostenwind.
Komt op vrijwel windstille, warme voorjaars- en vroege zomerdagen voor. Boven land wordt de lucht verwarmt en stijgt op. Dit veroorzaakt onderdruk. De koude lucht boven de in het voorjaar nog relatief koude zee vult deze op. Vanaf de zee gaat het dan verkoelend waaien, meestal niet harder dan windkracht 2.
Om te kunnen zien, en zo ja, welk verschil in luchtdruk er is. Je zet het wijzertje gelijk met de wijzer die de luchtdruk aangeeft en kijkt dan na een uur nog eens hoeveel de druk is gewijzigd. Scherpe dalingen zijn alarmtekenen voor de molenaar!
Eerst zien we hoge bewolking, de lucht wordt grijzer en grijzer, de wind krimpt en trekt aan. Dit kan uren duren. De luchtdruk daalt, eerst langzaam, dan sneller. Een warmtefront kent een dik pak bewolking, waaruit langdurig regen valt. In de winter ook sneeuw of ijsregen. Als het warmtefront over is getrokken zal de wind ruimen en klaart het op.
Het frontaal onweer treedt in de zomer op en is dan onderdeel van een koufront rond een depressie. Het warmteonweer ontstaat in de loop van de dag omdat er in de stratosfeer een koude bel lucht aanwezig is (“instabiele lucht”) die stuit op de hete oppervlaktelucht van de aarde.
De VHM zorgt voor kennis verzamelen en verspreiden. Verder ondersteunt zij in bijzondere problemen.
Hij moet met één hand losgetrokken kunnen worden, maar tijdens het malen / draaien niet losgaan.
Omdat er meerdere zwichtstanden zijn, afhankelijk van de windkracht. Bijvoorbeeld, bij een straffe windkracht 5 hoef je vaak niet eens zeilen voor te leggen, waarbij een windkracht 2 of 3 vier vollen nodig zijn.
Hadley-, Ferrel- en polaire cel.
De Ferrel cel draait ogenschijnlijk verkeerd om: de warme lucht stijgt niet op maar daalt.. dat komt door de frictie met de veel sterkere luchtstromen van de polaire- en de Hadley cel.
Windkracht 7 of hoger, tenzij een pelmolen, die met 7 nog kan werken, maar daarboven ook niet meer.