Het waterhol is een groef in de bovenas die buiten de molen moet liggen. Het waterhol dient om aflopend (en dus in potentie naar binnen lopend) regenwater te stoppen.
Met je knokkels of met een houten hamertje op de bovenkant van de kammen tikken.
Een kruilijn bestaat uit een kern met daaromheen gedraaide draden. De kern kan doorgeroest zijn terwijl je dat aan de buitenkant niet kunt zien. Bij een ketting is roest en doorroesten veel beter te zien.
Stoten is een teken dat de vang hapt omdat je te straf vangt. "Pompen remmen" - dus de vang even lichten, als het kan al voordat het stoten optreedt, en dan weer verder vangen.
Ongeveer 20 a 30 seconden (dus ongeveer 10 omwentelingen).
Als de molenaar, staande bij het kruirad, de wind voelt op zijn rechterwang moet hij rechtsom kruien, ofwel: ruimend kruien.
Volgens het boek niet. "Wanneer de molenaar weer beneden is trekt hij het rechteronderhoektouw strak om de onderste heklat" en maakt het vast.
Je zet je voet onder het steekbord en houdt met de wreef van je voet het steekbord tegen terwijl je aan de bordveer trekt.
Komt het door een windvlaag, dan kun je de vang weer lichten en wachten op een 'zaam' (even wegvallende wind).
Als het zeil met harde klappen op het gevlucht slaat slijt het zeil. Verder kan een heklat los komen te zitten in de roede of breken, met name in oude (slechte) gevluchten.
Op alle roeden even veel, behalve als we een zwakke roede hebben, dan op die roede als eerste. Hou de verschillen dan toch zo klein mogelijk (halve/lange halve etc.) en zwicht op de zwakste roede. Zijn beide roeden even sterk dan op de buitenroede als eerste.