Buienradar, NOS journaal, weerplaza etc., maar vooral ook zelf kijken vanaf de stelling of de molenwerf naar de lucht en doe dit vaak, daar leer je het meeste van. Ook het donderglas, de barometer en thermometer zijn indicators voor weer en dan vooral weersverandering.
Bij helder weer met een kring om de zon komt er meestal een weersverandering naar een frontensysteem. Er nadert een warmtefront.
Bijzonnen ontstaan in de kring om de zon als het daarboven erg koud is. Het zonlicht kaatst op ijskristallen waardoor dit verschijnsel ontstaat. Meestal twee tegenover elkaar en heel soms vier.
Er nadert een koufront. De wind zal gaan ruimen en de temperatuur zal dalen. In de winter mogelijk onder het vriespunt (denk aan natte zeilen). Tenzij je per se moet doormalen, zeil af en leg de molen vast aan ketting en bliksemafleider. Als je moet malen dan zwichten en meekruien. Let op barometer en op opkomende buien.
Bordjes met waarschuwing aanbrengen en de leuningen verlagen waardoor men genoodzaakt is achteruit de trap af te lopen.
Wind uit het O is een goede maalwind, ook die uit NO maar dan wel wolken in de gaten houden want bij tegengestelde wolkenrichting kans op heel snel draaien van de wind naar ZW. Zuid (met dagelijkse gang) en ZW zijn goede maalwinden terwijl Noord (ook met dagelijkse gang) en NW veel minder goede winden zijn NW. werkwind I.v.m. onstuimig karakter.
Als de wind vanuit alle richtingen vrij kan toestromen naar de molen is dat een goede biotoop.
Kinderen zijn snel afgeleid en zien veel minder gevaar. Dus veel begeleiders erbij, geen tassen, dassen, rugzakjes e.d. mee de molen in en niet draaien als je te weinig toezicht kan houden.
Een wachtdeur zorgt ervoor dat het water niet terug de polder in kan stromen. Als het een hangende wachtdeur is dan sluit hij zichzelf door z’n gewicht en bij een staande deur zorgt een wig aan de muur dat de deur niet helemaal open kan en door het terugstromende water wordt hij dichtgedrukt.
Je moet kruien naar het NW. Je begint met het lichten van de vang en het verwijderen van de pal, de roeketting en bliksemafleider. Daarna krui je rustig zover dat de molen redelijk op het NW staat. Hij zal langzaam draaien omdat hij zich afzet tegen de vijzel. Krui zover door dat er weer een end naar onder staat en leg de boel dan weer vast. Eerst de vang erop en daarna de roedketting en bliksemafleider. Vergeet ook de teruglooppal niet.
Als de kammen niet al te vast zitten enkele kammen uit het vijzelwiel verwijderen, zodat de onderbonkelaar vrij kan draaien. De vang hoeft dan niet te worden gelicht. Opletten bij terugplaatsen dat de kammen weer in de juiste gaten worden gestoken.
Diegene die het zeil voor heeft gelegd licht de vang.
Rubberlaarzen zijn altijd al glad, niet doen dus en dit geldt eigenlijk ook voor veiligheidsschoenen. Klompen met een ingezaagde hak zijn best veilig maar op je sokken heb je het meeste gevoel over je beklimming van het gevlucht.
Een weidemolentje is een zelfrichtend molentje die bij te harde wind zichzelf uit de wind draait door een wegklappende windvaan. Water wordt met een roerom opgepompt en afgevoerd.
Met gebonden straal zo veel mogelijk het brandende riet van de molen afspuiten. Hoe harder de straal hoe beter.
Als onverhoopt tijdens de winter de zeilen bevriezen en je ze niet meer kunt oprollen en klampen kun je ze droogmalen, dwz. door maar steeds te blijven draaien zal het vocht langzaam uit de zeilen gaan. Probeer deze situatie altijd te voorkomen want waarschijnlijk ben je er de hele nacht en een groot deel van de volgende ochtend zoet mee.