Bij het voordragen van de zeilen. Dit omdat je dan in een veel onveiliger situatie bent dan bij opzeilen. Bij opzeilen heb je minstens twee contactpunten met het gevlucht en heb je geen last te torsen. Dat is anders bij voordragen waar je beide handen moet kunnen gebruiken en waar je de last van het zeil draagt.
Je maakt dan gebruik van de 'stabiele werkhouding': je steekt je rechterbeen door het gevlucht en haakt met je wreef achter een heklat. Vroeger was dat voldoende, maar tegenwoordig dragen we er valbescherming bij.
Hst 6, pg 28.: 1) de afstand tussen de bovenste en de onderste heklat., 2) de breedte van het hekwerk gemeten tussen de roede en de buitenzoom, Deze breedte moet op drie plaatsen gemeten worden: bovenaan, in het midden en onderaan. 3) het aantal kikkers en de afstand tussen de kikkers onderling. 4) de afstand tussen de onderste kikker en de onderste heklat. En bij gebruik van een zeilrail: de afstand tussen het laagste punt van die rail en de onderste heklat.. Geef verder aan: gebruik van een touw of een zeilketting in de linkerbovenhoek, het gewenste aantal zwichtlijnen en de vorm van de bek.
Remkleppen zijn kleppen of delen van een wiekverbetering die het gevlucht afremmen als het te snel dreigt te draaien. De klep of kleppen zijn vertikaal en aan het eind van het gevlucht geplaatst, dus: ver van de askop. Er zijn twee soorten: bedienbaar vanaf de achterkant van de molen via een spin of een variant die werkt met centrifugaalkracht waarbij de balans tussen veer en gewicht bepaalt wanneer de klep opengaat.
De molen krimpend op de wind zetten. Een half veld kan al een wereld van verschil uitmaken.
Door het linker bovenhoektouw langer of korter te maken.
Door het linker bovenhoektouw langer of korter te maken.
Op de zwakste roe. Bij gelijke kwaliteit van de roeden, de buitenroe. De theorie is dat de kracht op de askop zo sterker verminderd wordt, al is na berekening het verschil niet echt heel groot. Toch zal het vroeger, toen we de veel zwakkere houten askoppen hadden, wel degelijk mee hebben gespeeld.
De remkleppen zijn nodig om de molen af te kunnen remmen als hij te hard draait. Dat kwam vroeger niet zo vaak voor, omdat het rendement van een Oud Hollands gevlucht daar niet voldoende groot voor is. Maar door wiekverbeteringen zoals Van Busselneuzen en Fauël (fokwieken) werd het rendement zo groot dat de molen te snel ging bij grotere windkrachten. Daarom werden remkleppen bedacht.
Het ‘verhang’ is het verschil in niveau tussen het peil helemaal achterin de polder en dat bij de molen. Water heeft een zekere traagheid en het peil staat dus niet helemaal waterpas als je gaat malen: het peil bij de molen is lager dan dat achterin de polder. Stop je de molen dan komt het peil weer waterpas – en dus bij de molen hoger dan je zou verwachten. Verhangmalen is het doormalen tot onder het gewenste peil Hoe ver je moet doormalen is een kwestie van ervaring en is van molen tot molen en polder tot polder weer anders.
Hout.
Dat zijn zetelkruiwerken. Bij de standaardmolen, de spinnenkop en de wip rust de kast/bovenhuis aan de bovenkant op een pen (standaard) of bovenzetel (spinnenkop en wip) en de onderkant op een onderzetel .
De roosbout (met kram) verbindt het boventafelement met de achtkantstijl.
De vang lichten en wachten op een zaam en het dan nog eens proberen. Lukt het dan ook niet dan weer de vang lichten en de molen uit de wind krooien. Doet men dit ruimend werkt de molen mee, maar kan de snelheid nog wel even oplopen. Doe men die krimpend is er meer kracht nodig maar komt de molen wel sneller tot langzamer draaien.