De bovenzetel draagt 2/3e van het gewicht bij een nieuwe wipmolen.
De achterzomer is tweemaal zo lang als de overige zomers en steekt aan weerszijden buiten het bovenhuis uit ter bevestiging van de trapschoren.
De daklijst, steenlijst en waterlijst.
De daklijst is van buitenaf zichtbaar.
De weerstijl is in de meeste gevallen uitneembaar gemaakt om het inbrengen of uitnemen van de bovenas mogelijk te maken.
De ophanging aan de bovenzijde is verstelbaar gemaakt om bij het doorzakken van de staartbalk de slof vrij te houden van de grond.
De staart dient voor het kruien van de molen. Er werken grote zijwaarts gerichte krachten op. Om deze krachten op te vangen zijn er vanaf de uiteinden van de achterzomer twee trapschoren (meestal kruislings) tegen de trapbomen aangebracht.
Waar een balk aan weer en wind is blootgesteld is hij vaak rond gemaakt. Zo kan het water er makkelijker aflopen en voorkomen we inrottende koppen. We kennen twee hoofdvormen: het ojief (een ronding naar binnen) en een duveljager of duivejager (een ronding naar buiten). Merk op dat het bij een ojief gaat om een S-vorm en niet om een letterlijke cirkel. Bij de wip eindigen de daklijsten vaak in een ojief.
De wip heeft een koker, omdat daardoor de koningsspil van de molen draait, die zo het instrument aan kan drijven dat buiten de kast is geplaatst, zoals een scheprad.
Het zal een grote wipmolen zijn geweest, die hebben een koker die bestaat uit 4 dikke "planken" (bijna balken) en vier dunne. Kleine wippen hebben een koker die bestaat uit 8 gelijke planken.