De paltrokmolen is een onderkruiende molen. De molen staat op een koning en via een kruiring met rollen wordt het hele gebouw rond gedraaid.
De paltrok is ontworpen als houtzaaqgmachine en nergens anders voor.
De ringmuur van ca. 9 meter doorsnee met daarop de kruiring hierop lopen de rollen die in een rolring zijn bevestigd.
Er wordt dan een pompraam ingehangen die als contragewicht dienst doet.
Het schavot is een klein vloertje aan de voorkant bij het gevlucht. Het dient om de zeilen te bedienen.
De kotstijlen die op de hoeken van de molen staan worden verbonden met bintbalken en verder worden er schoren en bintkruisen aangebracht, dit geeft voldoende stijfheid.
Aan weerszijde van de romp zijn overkappingen getimmerd, aan de achterzijde open. Hierdoor kan men uit de wind werken maar het blijft wel buiten.
De spinnekop is een typisch Fries molentje.
Het lijkt erop dat de spinnekop zich heeft ontwikkeld uit de wipmolen.
Er rust geen gewicht op de bovenzetel. Deze dient alleen om de kokerdelen boven bij elkaar te houden.
Een roerom: vier plankjes die uit het midden aan een as vastgemaakt zitten. Als de as gaat draaien dan verplaatst deze roerom water en duwt dat via een buis naar buiten.
De weidemolen werd vaak gebruikt om een laag gedeelte te bemalen.
De bok- en de paaltjasker. Er zijn twee soorten maalcircuit, waarbij ofwel uit de buitenste ring ofwel uit de binnenste poel water wordt gemalen.
Een tonmolen is een vijzel die vast ingebouwd zit in een buis, bij de tjasker van hout. Als de buis gaat draaien schroeft de inwendige vijzel het water omhoog.
Dit is zeewind en ontstaat omdat het land opwarmt, de lucht daar opstijgt en zo koele lucht van zee aantrekt.