Een bovenkruier is een stenen of houten molen waarvan de kap draaibaar is zodat het gevlucht op de wind gezet kan worden.
Dat is de 500 jaar oude vertegenwoordiger van de middeleeuwse molens, de torenmolen te Zeddam.
De torenmolen had oorspronkelijk slechts twee verdiepingen. De maalstenen lagen op de kapzolder die dus tevens steenzolder was en daaronder was de maalzolder.
In de ruime kap werd het kruiwerk dubbel uitgevoerd (zie GVM 5.8.2) zodat de zware kap met twee man kon worden gekruid.
Besparing van materiaal. Je hebt veel minder stenen nodig. Hij kon ontstaan na de uitvinding van de staartkruiing. Het binnenkruiwerk verviel zodat de kap kleiner kon worden. Bij toepassing van koningsspil en spoorwiel werden de maalkoppels lager geplaatst, zodat ook daardoor het bovendeel van de molenromp kleiner in omvang kon worden. Hiermee kreeg de ronde stenen molen de vorm van een afgeknotte kegel.
Het metselwerk is zodanig uitgevoerd, dat de steenlagen naar buiten toe schuin aflopen. Men dacht dat deze wijze van metselen de afvoer van regenwater bevorderde.
Precies zoals bij een achtkant: ter verbreding van de achtkantstijl om het boventafelement meer steun te geven.
Een blokkeel is een extra onderdeel dat kan vervallen als je hebt geleerd hoe je de elementen van het boventafelement anders stevig aan elkaar kunt maken. En dat bespaart materiaal - dus kosten. Ook montage van een glijring (kruiring) wordt dan eenvoudiger.
Net als elk achtkant: vier. En wel die, die niet parallel met een legeringsbalk lopen.
Uitsluitend het buiten houden van water en wind. De muren hebben geen dragende functie.
Men heeft gebogen achtkantstijlen.
Nee. De veldmuren worden aan de buitenzijde van het ondertafelement tot aan de duisplanken opgemetseld, waarbij het ondertafelement op een in de veldmuren uitgespaarde rand ligt. De muren dragen dus.
De oudste en beste oplossing die nog de meeste stevigheid garandeert is simpel een balk uit een kromgegroeide boom te zagen die om de koningsspil heen buigt. Een andere, minder stevige oplossing is het onderbreken van de losse bintbalk waarbij de onderbreking wordt overbrugd door ravelingsbalken.
Liggers liggen soms op een rond de molen geplaatste ring van balken, de a) binnensluiting. De buiteneinden van de liggers steken tot ca. 3,5 meter buiten de molen en rusten op een uit balken samengestelde ring, de b) buitensluiting. Bij alle houten en bij enkele stenen onderachtkanten steunen de schoren op een rond de romp aangebrachte ring van balken, de c) ondersluiting. En de d) bovensluiting - bestaat niet.
Met geen enkele! De kap ligt er los op en blijft door het grote gewicht van gevlucht en kapconstructie liggen.