Een vang moet in principe de molen onder elke weersomstandigheid kunnen stoppen.
Hangt de vangbalk niet te laag, loopt de vang niet aan tijdens het draaien, loopt de vangbalk niet vast in de ezel (knaaien), heeft het sabelijzer nog voldoende ruimte, ligt er geen rommel onder de vangbalk.
De bovenas kan verzakt zijn. Als de beet tussen bovenwiel en bonkelaar nog goed is kan er worden gedraaid maar dan moet wel even gekeken worden of er een plankje tussen rust en rijklamp zit. Dit weghalen en kijken of het buikstuk nog aanloopt. Indien ja, niet meer draaien. Dit is werk voor de molenmaker om te herstellen.
Vang versteken. Bij stil weer wordt het gevlucht aan de ketting gelegd, waarna het sabelijzer m.b.v. een crick 1 of meerdere gaten hoger weer wordt vastgestoken in de vangbalk. Daarna controleren of alles weer goed is gemonteerd.
Bij een juist verstoken vang zitten de vangstukken vaak iets te laag. Een dun plankje tussen de rust en rijklamp heft dit op.
De Hollandse stutvang bestaat uit 4 vangstukken en het teenstuk oefent met een klamp druk uit op het linker voeghout. Het buikstuk ontbreekt.
Sabelstuk, kopstuk, schouderstuk, teenstuk, buikstuk. Het buikstuk oefent met het vanganker en de koebouten de meeste druk uit op het rechtervoeghout.
Trommelvang, ijzeren of houten bandvang.
De vang kan vettig zijn geworden door bijv. dode grasvliegjes. Zet de molen stil, leg hem aan de ketting, licht de vang en doe wat kippengrit of scherp zand tussen buikstuk en bovenwiel. Daarna de molen weer laten draaien en een paar keer vangen. De vang wordt hierdoor stroef en vangt daarna weer goed. Dit klusje moet men eigenlijk met twee mensen uitvoeren i.v.m. veiligheid.
Vanganker en koebouten op slijtage, de maanijzers , haak en kram van de wipstok eveneens op slijtage, bij een vang met klink of de klink nog goed is en niet te ver uitgebogen of versleten. Buiten controleert men de wipstok, de vangketting of vangtouw op roest of rot
Door de lendestut bij het sabelstuk, de vorkstutten bij kop en schouderstuk en een kettinkje of een haak tussen de steunderbalk en het buikstuk. Dit is noodzakelijk omdat door de schuine stand van het bovenwiel de vangstukken er anders af zouden glijden.
Dit zijn belegstukken en ze zitten dwars om een grotere wrijving tijdens het vangen te geven en ze worden aangebracht om slijtage van het bovenwiel en daardoor vervangen ervan uit te stellen
Bij het vangen ongeveer 1/6 van het aantal enden dat de molen draait nog voorbij laten gaan voordat de molen stilstaat.
Doordat er bij het vangen wrijving en dus warmte ontstaat kan dat bij langdurig te voorzichtig vangen tot teveel warmte en daardoor brand leiden.
Bij te snel vangen is de wrijving extra groot en dus ontstaat er veel warmte en dit kan tot brand leiden.
Allereerst is het stom om een dusdanige inschattingsfout te maken waardoor de molen achteruit draait. Je kunt proberen te vangen en als dat niet lukt de molen uit de wind kruien doe dit voorzichting en liefst met twee mensen. LOS NOOIT DE TERUGLOOPPAL BIJ EEN ACHTERUITDRAAIENDE MOLEN. Het kost je tenminste kammen, mogelijk gaat er nog veel meer kapot in de kap. En ga nooit de kap in om op de vangbalk te gaan zitten voor extra gewicht.
De vang trekt zich via het sabelijzer vast tijdens het vangen om het bovenwiel als de molen gewoon draait. Als de molen terug loopt worden de vangstukken door het bovenwiel a.h.w. opgetild en klemmen daardoor niet meer.