Les 28
(2020)

Deze man is levensmoe en geeft een heel slecht voorbeeld!

Dit bepaal je door het opzoeken van de windstille plek achter de molenromp. Daar moet de staart komen.

Omdat veel molens het mooist draaien als het gevlucht een beetje krimpend staat moet bij die molens de staart zo worden gezet dat hij op de plek komt waar je nét wat wind op je rechterwang voelt.

De voordelen zijn dat het gaande werk van de molen niet kan worden beschadigt, bijvoorbeeld omdat de vijzel is vastgevroren of de stenen bij zijn gezet. Het nadeel is dat je extra werk moet verzetten om het spul uit- en weer in het werk te zetten.

Dat is vrijwel zeker een drooggelopen taatspot. Beetje smeerolie of raapolie er tussen gieten en rustig in laten draaien.

Meestal is de oorzaak - de molenaar. Die is dan vergeten om de bezetketting los te maken, of heeft de bliksemafleider er niet afgehaald, soms zelfs vergeten de roedeketting los te maken.

Onweer! Goed opletten!

Het probleem is dat hij niet bij de staart kan staan om te zien of de boel op de wind staat. Hij moet dat van te voren bepalen en dat dan omzetten naar de positie van het kruirad (binnen in de kap) ten opzicht van de achtkantstijlen.

Normaal zwichten we op alle vier enden gelijk. Maar als het nodig is om maar op 1 roe te zwichten doen we dat op de buitenroe. Dat komt uit de tijd dat we nog houten roeden hadden en men dacht dat de kracht op de askop (kracht maal arm) het grootst was bij de buitenroe.

Die zal op de binnenroe zwichten, want bij een binnenkruier heb je vaak veel zeilslag omdat die roe zo dicht bij het brede molenhuis langs gaat.

De buitenroe natuurlijk en wel om twee redenen, maar vooral omdat die roe het zwakst is.

Men heeft daar oude gewoonten die nog stammen uit de tijd van houten roeden. Die mocht je nooit op de wiggen wegzetten, dan zouden de roeden ingedrukt kunnen woren door de wiggen.

🔝