In het bestemmingsplan is vastgelegd wat er in een gebied mag worden gebouwd (hoogte, oppervlakte, plaats) en waarvoor grond en gebouwen mogen worden gebruikt.
Molenbeschermingszones zijn zones rond een molen, met een straal tot 400 meter, waarin beperkende bepalingen voor de hoogte van bebouwing en beplanting gelden.
Dan kan iemand een forse mansardekap plaatsen waardoor het huis wel 3-4 meter boven de goot uitsteekt.
We nemen we de isobaren als uitgangspunt. We nemen de isobaren die het dichtst bij onze molen op de kaart zijn getekend. Je kunt nu (letterlijk, of in gedachten) met je wijsvinger om de kern draaien, langs de isobaren: bij een lagedrukgebied linksom en ietsje naar binnen; bij een hogedrukgebied rechtsom en ietsje naar buiten.
De afstand tussen de isobaren is bepalend voor de windkracht. De vuistregel is dat je de afstand tussen de twee dichtst bij je molen liggende isobaren neemt (die op dezelfde kern draaien) en die als deler van 493 gebruikt. De uitkomst is een benadering van de windkracht in Bft. Dus: stel de isobaren liggen 200 km uit elkaar, is de windkracht 493 / 200, grofweg 2-3 Bft.
In een wolk is zowel waterdamp als ijs aanwezig. De dampdruk boven water is groter dan de dampdruk boven ijs, oftewel: boven ijs verdampt minder waterdamp, boven water meer. Dat houdt in dat waterdamp altijd naar ijs toe wordt geduwd, neerslaat en dus groeit het ijs aan.
Coalescentie.
Door een (rode) lijn met daaraan open bolletjes, in plaats van gesloten bolletjes.
Dat zie je omdat een front met de wind meetrekt en je de wind kunt bepalen door de isobaren te volgen. Maar je kunt het nog eenvoudiger zien: de meteorologen tekenen de driehoekjes en bolletjes aan de kou- en warmtefronten altijd aan de kant van de lijn waar de fronten naar toe trekken.
1015 hPa.
Niets. De molen heeft er gelukkig vrijwel nooit last van, hij staat op het Noorden. En de boom trekt mensen naar de molen. Zou je de boom proberen te laten kappen zou je veel draagvlak verliezen in het dorp. Wel is het zorg alle andere bomen bij de molen laag te houden of weg te laten halen en te voorkomen dat er nieuwe groeien.
De Hadley cel bij de evenaar: warme lucht stijgt op naar de tropopauze, beweegt zich noordwaarts, koelt af en daalt neer rond 60 graden NB, om dan over de aardoppervlakte zuidwaarts te trekken. De Polaire cel: lucht daalt neer bij de pool en beweegt zich zuidwaarts over het aardoppervlak, warmt op en stijgt op 30 graden NB op naar de troposfeer, om dan weer noordwaarts te keren. De Ferrel cel bevind zich er tussen en draait als een virtueel tandwiel daartussen: noordwaarts langs de tropopauze, zuidwaarts langs het aardoppervlak.
Door de golving krijg je snelheidsverschillen in de bochten. Daardoor drukverschillen, die in de atmosfeer doorzetten naar beneden en zich versterken. Zo ontstaan lagedrukgebieden. Deze worden door de straalstroom "meegetrokken" en veroorzaken warmte- en koufronten.
Dat zijn: de millibar (mbar), de hectoPastcal (hPa), en de millimeter kwikdruk (mmHg). mbar en hPa zijn aan elkaar gelijk, de mmHg is bij benadering 3/4 van de hPa. De SI eenheid is gangbaar, dat is de hPa.
Een warmtefront.
Die zakt, want het koufront is een bult koude lucht die voorbij komt trekken.
1) het Coriolis effect dat een afwijking naar rechts veroorzaakt (als je de wind in de rug hebt) en 2) het temperatuursverschil, dat een drukverschil genereert en zo een kracht uitoefent: je hebt wind.
Zeker wel! Nu is het bijvoorbeeld winter en dan kondigt een front vaak hagel of (natte) sneeuw aan, snotgladde hekkens, maaldekken en stellingplanken en planken zeilen. In de zomer is het een verfrissend buitje.
Wind die uit een buienwolk valt en windstoten veroorzaakt die uit de richting van de wolk lijken te komen.