Bij een dwarsgetuigd gevlucht zitten de heklatten ...
Het blijkt dat een wiek met verlopende schuinte van de heklatten...
Dat is de zeeg.
Bij de houten roeden werd de voorkant afgeschuind om nog meer stroomlijn te verkrijgen...
Men hoefde de askop niet te verzwakken met ingehakte roedegaten en bij roedbreuk hoefde er maar een halve roede te worden vervangen, dus goedkoper.
De firma Pot maakte metalen roeden m.b.v. platen die met hoeklijnen aan elkaar werden geklonken. Fransen was een andere firma die platen omzette en dan vastklonk. Deze roeden leken slapper maar waren veerkrachtiger dan de Potroeden. Vanaf 1945 werden de roeden niet meer geklonken maar gelast door o.a. de firma Bremer uit Adorp.
De binnenroede is naar voren gebogen waardoor alle wiekuiteinden in hetzelfde vlak draaien. Hierdoor draait de molen rustiger omdat er geen “vuile” wind ontstaat. Dit wordt porring genoemd.
Als de roeden zijn gestoken dan worden ze vastgeslagen met wiggen. De dwarsschotjes voorkomen dat de roeden worden ingedrukt door die wiggen.
Als de wiggen zijn vastgeslagen worden ze bij elkaar gehouden door een spitijzer. Dit is een ijzeren stang van de ene kant door de askop naar de andere kant waaraan aan beide zijden een beugel om de roedwiggen heen zit.
De keerklossen zitten op de legzijde van de roede aan weerskanten van de askop. Zij voorkomen dat de roede uit de askop kan schuiven.
Inspectie van het deel dat in de askop zit noemt men het doorhalen van de roeden. Hiervoor worden keerklossen, roedwiggen en spitijzers aan één zijde verwijderd en kan de roede worden opgetild (doorgehaald) over een lengte van 40 á 50 cm. Dit deel wordt dan behandeld tegen roestvorming.
Bij de molen kennen we de enkele en de dubbele wafel. Hierbij is de heklat die het dichtst bij de askop zit ingekort en loopt de achterzomer tot de voorlaatste heklat, de enkele wafel. Als de tweede heklat ook wordt ingekort dan noemt men dit de dubbele wafel. Hiermee wordt voorkomen dat het gevlucht tegen de kap aanloopt tijdens het draaien.
Van linnen en canvas, sterk maar duur en door de rekbaarheid bolde ze tussen de hekken. Daarna kwam katoen, veel goedkoper en stugger maar ook veel slijtgevoeliger en sneller aan rotting onderhevig, en daarna kwam de kunststof o.a. WK77, sterk, licht en weinig gevoelig voor weersinvloeden, maar wel gevoeliger voor U.V.straling.
Voorlijk met litslijn, kortehalstouw met zeiloog, bek, langehalstouw (tegenwoordig vaak een ketting), achterlijk met twee of drie zwichtlijnen incl. bokkepoten of slijtstukken, rechter- en linkeronderhoektouw en uiteraard het zeil zelf.
Vol, duiker, lange halve, halve, hoge lijn, stormendje. De zevende stand is de lege, dus helemaal geen zeil. Dit zijn de “blote benen” en als het dan nog te hard gaat wordt het windbord uitgenomen en draaien we met “geknipte nagels”.
Standaard begin je met zwichten op de buitenroede, tenzij de binnenroede zwakker is. Zoveel mogelijk op alle enden gelijke bezeiling houden dus niet de buitenroede twee lege en de binnenroede 2 volle. Hiermee voorkom je onregelmatig draaien.
Bij wind die tegen de romp terug in het zeil waait wordt het zeil even van de wiek afgetild en komt met een klap weer terug op de hekken. Dit kun je voorkomen door de molen iets krimpend te zetten of duikertjes te zetten.