Teerlingen zijn gemetselde poeren onder een standaardmolen, ze liggen in N Z en O W richting. De N Z poeren zijn het hoogste (1 kruisplaatdikte verschil).
De zeeg is het verloop van de achterkant van de hekkens in een bepaalde boog.
De fokwiek is een wiekverbetering die door z’n vorm de gevangen wind achter het zeil langs laat gaan. Hierdoor ontwikkelt zich een vacuum achter het zeil waardoor de trekkracht veel groter wordt.
Door z’n trekkracht is een molen met fokwieken moeilijker te vangen en slaat hij snel op hol.
Wieksystemen zitten achter de roede, wiekverbetering vóór de roe.
Je maakt het gevlucht los, licht de vang en gaat kruien. Je zult het wiekenkruis tijdens het kruien langzaam zien draaien. Je kruit zover door dat de molen weer met een end naar beneden staat en zet hem dan goed vast met de vang er weer op.
Dat is het loze zaagraam dat voor contragewicht zorgt bij een houtzaagmolen met 2 zaagramen.
Schaarstokken zitten tussen de rollenring en het kraagstuk en houden de rollenring op z’n plaats. Ze komen voor op de paltrokmolen.
De wind heeft 's morgens niet veel kracht, trekt aan in de middag en houdt er tegen de avond weer mee op.
De ZO-wind.
Depressie trekt ten Z langs, want dan zit je in de rustige bovenkant.
De regulateur is een fijnafstelling waarmee de lopersteen iets bijgehouden of uitgelicht kan worden. Je kunt kiezen uit duwende en trekkende regulateurs.
Molens verzakken meestal iets naar westelijke richtingen. Dit komt omdat de molens in de regel met het gevlucht naar westelijke richtingen worden weggezet.
De zaagramen van houtzagers zijn zo zwaar uitgevoerd dat het gewicht ervan de zagen door het hout naar beneden trekt. De molen zorgt alleen voor het omhoog halen van het zaagraam. Zou dat niet gebeuren dat zouden de wuifelaars boven uit de krukas worden gedrukt.