Op de top van de standerd, middenin de kast, bevindt zich de zwaarste en belangrijkste balk, de steenbalk.
Je kunt slekken afschaven of een brasem aan brengen. Als er al een brasem in zit dan kun je die ook verdikken.
De steenlijsten. Zij dragen veel gewicht en zakken aan de einden door (krom). Daarmee zakken de lange burriebalken mee en drukken zo zwaarder op de zetel.
Dit gat wordt passend gemaakt rond de standerd door het aanbrengen van een zware klos, het spoorblok, die kan worden vervangen bij te ver voortgeschreden slijtage.
Op de uiteinden van de lange burriebalken liggen respectievelijk de voor- en achterzomer, waarbij de voorzomer deel uitmaakt van het stormbint en de achterzomer bij het trapbint behoort.
In het gevlucht natuurlijk!
Net als veldkruizen en korbelen geven deze schuine balken - de weegbanden - stijfheid aan het geheel. Ook verdelen ze het gewicht zo over de hele constructie.
Niet waar. De afstand tot de voorkant, het stormbint, is kleiner omdat aan die kant immers het zware gevlucht hangt (fig.5.1.3.2).
Daklijst, Steenlijst en Waterlijst.
De kroonstijl is de balk tussen daklijst en steenlijst. Hij zit - zoals de kroon op de kop van de koning - bovenop. De spoorstijlen zijn de twee die tussen steenlijst en waterlijst zitten. Ze lijken met hun tweetjes, met de dwarsbalkjes er tussen. op een spoorbaan.
Schranken is een verschijnsel waarbij door scheefstand of doorhangen in een constructie bepaalde, meestal ongewenste, effecten optreden. Je kunt dit voorkomen door (diagonaal) weegbanden of kruizen te plaatsen.
De kortere staan het dichtst bij je, de langere iets verder weg. Ze heten allemaal hangbomen, maar de korte heten ook wel “nonnen” en de lange dan “kandelaars”. Denk aan een biddende non die voor grote kaarsen (kandelaars) knielt.
De instrumenten in de standerd stonden altijd in de kast en krooiden dus mee. De wip had een koker met een koningspil die een vast aan de grond verankerd instrument kon aandrijven, zoals een scheprad.
We weten het niet helemaal zeker, maar als we er van uitgaan dat de beschreven staande vroege poldermolens wipmolens waren dan is dat ongeveer aan het eind van de veertiende eeuw geweest. Hou aan: rond 1400.
Het is nu vaak een (fraai bewerkte) massieve balk. Hij wordt vaak als voet voor de windvaan gebruikt. Maar de vorm doet denken aan een orgelpijp. Het zou dus best een variant op de fluitgaten van de standerdmolen kunnen zijn geweest.
Die wordt lager
In een Lagedrukgebied beweegt lucht van buiten naar het midden vanuit alle richtingen en inderdaad, met de rug in de wind is er dan een afwijking naar rechts. De som van de vectoren (1 naar het midden, 1 naar rechts) leidt tot een rotatie om het midden, linksom!
Eerst even afwachten, want als hij ver genoeg weg blijft heb je er weinig last van. Komt hij dichterbij dan is het vaak het best de molen te vangen en aan de bliksemafleider en roedeketting te leggen. Wacht de bui rustig en droog af in de molen, de wind komt namelijk een tijdje uit de richting van de buienwolk. Als hij voorbij is zal de wind weer uit de oude richting komen en kun je weer door met je werk.