5 stuks. In de Zaanstreek: 'De Held Jozua’ en ‘De Gekroonde Poelenburg’. In Amsterdam staat ‘De Otter’, in Haarlem ‘De Eenhoorn’ en in het Openluchtmuseum te Arnhem ‘Mijn Genoegen’.
Omdat 1 paltrok het werk deed van 50 handzagers - ze waren bang brodeloos te worden.
De rollen liggen opgesloten in een rolring. Deze rolring wordt op zijn plaats gehouden met behulp van de schaarstokken die straalsgewijs naar het middelpunt gaan. Daar zijn ze bevestigd op een houten kraagstuk dat past om het rond afgewerkte deel van de koning.
Van iepenhout. IJk splijt, iep niet!
Op de koning, Op de ringmuur ligt de kruivloer die met zwaluwstaarten vast zit op de uiteinden van de kruisbalken en de spruiten. Op en over het kruispunt van de kruisbalken gekeept rust een groot eikenhouten blok, dat is de koning.
De hele molen op de koning in het midden drukt, dus makkelijk dompt. Als de molen bij wind dompt zou hij vast op die kuip komen te staan, dus niet te krooien zijn.
De koningsbalk. Die drukt via de koningsspijl op de koning. Merk op dat in dit geval de dubbele 's' klopt, het is inderdaad “des koning's spijl”.
Ter weerszijden van het molenlijf (kot) is een overkapping getimmerd, de luifels of luiven, bestaande uit de dek- en hangluifels. De dekluifels ("dak-luifels") dienden als dak, de hangluifels hingen naar beneden en vormden zo de achtermuur die je beschermd tegen het draaiende gevlucht.
In de provincie Friesland lagen vele kleine, ondiepe polders die door een kleine molen bemalen konden worden. Hiervoor gebruikte men oorspronkelijk spinnekoppen, later ook de môunts, het kleine Friese achtkant.
Nee, twee hebben een andere functie. De eerste is een korenmolen in het Friese Koudum. De tweede is een houtzaagmolen in het Groningse Wedderveer. Beide spinnekoppen staan op een schuur.
Omdat het bovenhuis korter is ligt de bovenas steiler om het gevlucht vrij van de uitspringende hoeken te laten draaien. Daarom helt bij vierkante spinnekoppen het gevlucht sterk achterover.
Het zijn goedkope molens. Door het bovenhuis klein te houden konden allehande verstevigingen (korbelen etc) weg worden gelaten.
De vaan staat niet in het midden van de molen maar ietsjes scheef (onder) de wind. De staart kan draaien maar dat wordt door een veer belemmerd. Als het nu hard waait zal de molen om proberen te gaan, waardoor de staart verder in de wind wordt getrokken. De staart duwt de molen tot een bepaalde kracht nog terug op de wind. Waait het harder zal de vaan “door de veer lopen” en omslaan, waardoor het gevlucht uit de wind wordt getrokken.
Beide! De linker is om uit te malen en de rechter om in te malen.
De boktjasker.
Een warmtefront.
Weer uit het zuiden. Een bui kan zijn eigen wind meenemen, maar de hoofd-windrichting wijzigt er niet door.
Omdat ze allemaal verschillend zijn en pas gemaakt in het end waar ze bijhoren.
Een noordoostenwind voert meestal relatief koude, maar vaak behoorlijke droge, lucht aan. De wind heeft een duidelijke dagelijkse gang als ze niet al te hard waait. De wind is goed bruikbaar als maalwind, maar is dus variabel gedurende de dag en kan buien meebrengen (Oostzee).