Les 21
(2023)

Het waterwiel in een poldermolen met scheprad kan tot 6 meter in diameter zijn. Oorspronkelijk had de molen van de Groote Polder ook een waterwiel, dat 7½ voet (2.19 m) doorsnee had. Een relatief klein wiel dus.

Bij het kroonwiel steken de kammen er vertikaal in, bij het kranswiel horizontaal uit.

De hart-op-hart-afstand tussen de kammen of staven van één wiel, de steek genoemd, moet exact gelijk zijn voor alle kammen van dat wiel, anders slijt het spul ongelijk en snel en bonkt en stoot het gangwerk.

Een kruisarm is een massieve balk. In een bovenwiel kunnen vier kruisarmen zitten, of twee kruisarmen en twee spouwarmen. Bij vier kruisarmen zijn deze halfhouts in elkaar gewerkt. Bij twee kruisarmen en - in dat geval - vier spouwarmen bestaan de kruisarmen uit één stuk terwijl de andere twee uit twee helften bestaan. De vier halve kruisarmen omklemmen de twee hele kruisarmen. Tussen de halve kruisarmen blijft een spleet open van ca. 2 cm, de spouw.

Het plooistuk geeft het bovenwiel zijn ronde vorm.

De voorvelg zit aan de penbalkzijde / achterkeuvelenszijde van het bovenwiel, de achtervelg aan de voorkeuvelszijde.

Door de voor- en achtervelg krijgt het bovenwiel een grotere breedte, waarmee het aangrijpingsoppervlak van de vang wordt vergroot.

Armkammen zitten ter plaatse van de kruisarmen. De constructie is daar zo dik dat je vele te lange (dus; zwakke) kammen zou moeten maken. Schuin door de voorvelg is een gat geboord, door de velg en de kamstaart. Daar slaat men een houten borgpen in. Om een armkam te kunnen verwijderen moet men de houten nagel er uit tikken of uitboren en dan via een daarvoor in de kruisarm geboord gat met een pen de kam er uit tikken. In de molen van de Groote Polder werden in 1783 kammen van “hageldoornhout” en kammen van “azijnhout” gebruikt.

Als beide hetzelfde zijn slijt alles sneller, met verschillende hardheden gaat dat beter. Het moeten wel beide taaie / harde soorten zijn.

Men zorgt er voor dat het aantal kammen of staven niet op elkaar te delen is, zodat steeds een andere kam/staaf de kam/staaf raakt.

De buitenste rij heeft natuurlijk een groter aantal kammen dan de binnenste rij en levert daarom het zware werk (het gevlucht moet zwaarder werken) want bij één omwenteling van de koningsspil wordt de vijzel over een grotere hoek gedraaid en krijgt een grotere snelheid. Al naar gelang de windsterkte kan men de vijzel snel aandrijven (het zware werk, de buitenste gang kammen) of langzaam (het lichte werk, de binnenste gang).

Trekbouten zijn (vier) zware bouten die de platen van een rondsel bijeen trekken.

“Eik splijt, iep niet“ - in de platen zijn vierkante gaten uitgespaard die vrij dicht op elkaar zitten en waar de staven in vallen. Er zit niet veel hout tussen die gaten en dus moet je een taaie houtsoort kiezen die niet makkelijk splijt.

De plaats waar het wiel ziet en de streek waarin de molen staat. Spoorwiel is de gangbare naam voor het type wiel: een groot wiel met in de zijkant bevestigde uitstekende kammen (kranswiel). Takrad is de Groningse benaming voor het spoorwiel. Het ravenwiel is het spoorwiel van een pelmolen. Het steenwiel is te vinden in industriemolens, die zijn uitgerust met kantstenen zoals olie-, specerij- en verfmolens. Het steenwiel zit dan op de spil die deze stenen in beweging brengt.

Bij het splijten of scheuren of anderszins kapot gaan van de velgen moet de hele velg worden vervangen of er geïmproviseerd moet worden.

Veel goedkoper dan de met dure bouten bezaaide losse dammen!

🔝