Die is opgebouwd op een onder- en een boventafelement met er tussen acht achtkantstijlen. Niet alle molens hebben een ondertafelement. Noord-Holland, Friesland en in het oosten van het land vind je molens zonder ondertafelement.
Blokkelen
Legeringsbalken.
Omdat het geld bespaarde. Er wordt immers minder hout gebruikt.
Minder stevig gebouwd. Het heeft slechts drie gebinten (legeringen), t.w. twee vaste gebinten en één los gebint, het koningsgebint.
Een bovenkruier is een stenen of houten molen waarvan de kap draaibaar is zodat het gevlucht op de wind gezet kan worden.
Een binnenkruier is een bovenkruier waarbij de molen vanuit de kap op de wind wordt gezet.
Een torenmolen.
Korbeel.
Hondsoren.
Schranken is het ten opzichte van elkaar bewegen van de balken in een raamwerk.
De ondersluiting draagt de schoren en zit dus om het molenhuis. De binnensluiting draagt één eind van de stellingplanken en zit dus ook om het molenhuis. De buitensluiting wordt gedragen door de schoren, zit vast aan de liggers en draagt zo de stellingplanken. De bovensluiting bestaat niet.
De hangeniersbalken hangen tussen de voeghouten, zo ver uit het midden als het kan. Dan kun je meer kracht zetten.
De schotel is een kruisvormig metalen deel dat door de schakels van de ketting en de kruikram wordt gestoken om de ketting te borgen.
Men maakt gebruik van een blok, waardoor je twee keer zoveel kracht kunt zetten, maar ook twee keer zo vaak het kruirad moet draaien. De kruireep loopt van onder de kruipol naar het blok, dan weer terug naar de windas. Het blok heeft een haak die door een kruikram gestoken wordt.
De doodketting is er voor om te zorgen dat bij draaiende molen, mocht de kruireep breken, de kap toch op zijn plek blijft.
Een windkoppel is een eenvoudig kruirad bestaande uit een munnik met daarin twee gaten, waar twee spaken door zijn gestoken, dus niet in hetzelfde vlak. Je ziet ze veel op standerdmolens.
Je kunt geen roeketting aanleggen, moet dus vertrouwen op stutten of de vang.