De kardoezen zitten boven in de gemetselde ronde stenen molen en dienen ter ondersteuning van de kruivloer.
De koning houdt de molen op zijn plaats, de rollenwagen wordt op zijn plaats gehouden door de schaarstokken.
De plaatsing van de ‘spaken’: bij een kruihaspel liggen deze in hetzelfde vlak, bij een windkoppel liggen ze in twee verschillende vlakken. Bij een windkoppel zou je kunnen zeggen dat er maar 2 ‘spaken’ zijn, die aan elkaar voorbij zijn gestoken.
Het leklatje dient er voor om regenwater af te leiden naar beneden, om te voorkomen dat het het in een voeg of kier van de constructie kan lopen en daar uiteindelijk rot kan veroorzaken.
De Groninger stelling heeft maar één schoor per 3 liggers, en heeft dus bovenaan de zogenaamde “kraaienpoten” om toch steun aan de andere 2 liggers te kunnen geven. Dit bespaart aanzienlijk op materiaal.
Omdat de wind in de streken waar die molens werden gebouwd altijd uit dezelfde richting kwam, bouwde je de molen zodat hij op de wind stond, meer was niet nodig.
Dan zou je die molen naar het zuidwesten laten richten, dat is in Nederland de meest voorkomende windrichting.
Nee, in Groningen hebben we uitsluitend buitenkruiers.
De koppen van de bouten zijn verzonken (verloren) en liggen dus onder het oppervlak waar de voeghouten over glijden.
Om de kruiring is een metalen spanband aangebracht.
Roosbouten zijn lange bouten die door de kruivloer zijn gestoken en waarvan de 'staarten' met krammen in een achtkantstijl zijn geslagen.
Bij het Engels kruiwerk wordt de rol voorzien van flenzen die langs 2 stalen ringen lopen. Bij een rollenkruiwerk houdt de kuip de boel op zijn plaats en tenslotte bij de paltrok houden de schaarstokken de rollen op hun plaats.