De uitgewerkte vang is een vang waarvan de vangbalk om welke reden dan ook niet ver genoeg of helemaal niet meer kan zakken. Dat heeft tot gevolg dat de vangbalk de vangblokken niet voldoende strak om het bovenwiel klemt. De molen is dan niet te vangen.
Als de pen van de vangbalk bij de voorste hanger of ezel niet lang genoeg is of de afronding van de kop ter weerszijden van de pen onvoldoende is of te dicht bij het draaipunt zit komt de vangbalk bij het zakken tegen de ezel aan. Ook kan de pen vastlopen op de onderzijde van het gat in de ezel. Dit noemt men het ‘vastknaaien’ van de vangbalk.
Er moet 10 cm hoge vrije ruimte blijven tussen de vangbalk en de vloer van de kapzolder.
Als gevolg van slijtage van de vangstukken kunnen de maanijzers bijna het bovenwiel raken. In dat geval is het tijd de molenmaker te waarschuwen. Indien mogelijk kan deze de maanijzers verder naar de buitenkant verzetten. Zo niet, dan dienen de vangstukken te worden vervangen.
Het versteken van de vangbalk doet men op een dag met weinig wind. Men klampt de zeilen en legt de molen strak aan de roekettingen.
De werkkant: dat is de kant waarmee de kam drukt (als het gaat om een wiel dat via de kammen een ander wiel aandrijft), of die gedrukt wordt (als het gaat om een wiel dat via de kammen aangedreven wordt). De werkkant is ook de kant die je smeert bij het kammen wassen.
Het uitgraven van een paal die men wil vervangen doet men zodanig dat de stevige grond rond de oude paal niet al te veel wordt verstoord. Trek een denkbeeldige lijn vanuit de koningspil door de kruipaal naar buiten. Voorbij de kruipaal, op die denkbeeldige lijn, graaf je een geul. Bij de kruipaal vrij diep, verder naar buiten steeds minder diep. Je trekt de kruipaal dan naar buiten en laat de nieuwe er weer inzakken. Zet de nieuwe paal rechtop en vul de geul weer op. Trap het zand goed aan.