Een oliemolen perst olie uit oliehoudende zaden, zoals lijnzaad, koolzaad en hennepzaad. Het wordt ook gebruikt om veekoeken te maken voor veevoeding.
Een enkelwerks oliemolen heeft één koppel kantstenen, een vuister en een slagbank. Een dubbelwerks oliemolen heeft twee vuisters en twee slagblokken, een voorslag- en naslagblok.
Een vuister is een fornuis waarin het voorslagmeel wordt verwarmd voordat het wordt geperst, om de olie er makkelijker uit te kunnen halen.
Naast olie worden er veekoeken geproduceerd, die gebruikt worden als veevoer.
Kantstenen, ook wel pletstenen genoemd, worden gebruikt om oliehoudende zaden te pletten tot voorslagmeel.
De olie werd gefilterd met behulp van drip- of drabzakken, die de olie langzaam doorlaten om een zuiver product te verkrijgen.
De wentelas drijft de heien en stampers aan door middel van spaken die ze optillen en weer laten vallen.
Het schelrad telt het aantal slagen van de naslaghei om ervoor te zorgen dat de juiste hoeveelheid olie uit de koeken wordt geperst.
Naslagmeel is het meel dat na de eerste persing van de voorslag opnieuw wordt verwarmd en geperst in het naslagblok om nog meer olie te winnen.
De stamperpotten worden gebruikt om de geperste koeken verder fijn te stampen tot naslagmeel.
Bij de voorslag wordt ca. 75% van de olie uit het zaad geperst, terwijl bij de naslag de koek nog verder wordt uitgeperst tot er slechts 8 tot 12% olie in de koek overblijft.
Als een oliemolen te snel draait, kunnen de stampers niet voldoende vallen, waardoor ze op een opkomende spaak kunnen vallen, wat tot schade kan leiden.
De oliekoeken werden aanvankelijk los vervoerd in stapeltjes van 13 stuks via een koekengoot. Later werden ze in houten kisten vervoerd.
Enkele voorbeelden van oliemolens die nog in gebruik zijn: ‘De Wachter’ in Zuidlaren, ‘Het Pink’ in Koog aan de Zaan, en ‘Holten’s Molen’ in Deurne.
Een haar is een matje, vaak van paardenhaar, dat gebruikt wordt om het verwarmde meel in te doen voordat het wordt geperst.