Door het ontwateren van een veengebied klinkt het in. Hierdoor komt het waterpeil weer omhoog ten opzichte van het maaiveld ( dat zakt ) en zul je weer dieper moeten ontwateren.
In de dijken, die nadat de gebieden steeds vaker overstroomden, zijn spuikokers met terugslagkleppen aangebracht. Deze spuikokers lieten water uit de polder stromen bij laag water en hielden het hoge water aan de zeezijde tegen door de terugslagklep. Een spuikoker bevat een terugslagklep.
Vanaf de 15de eeuw is de poldermolen uitgevonden en kon deze het werk van de oude methode overnemen.
Een molenmaalgang is een serie van molens achter elkaar die elkaar opvolgen om het water steeds hoger op te malen tot in de boezem, omdat één molen de hoogte niet kan bereiken.
Een scheprad kan het water maximaal 1,5 meter opwerken.
De veel gebruikte pompen bij weidemolens zijn de Dekkerpomp en de roerom.
Schepraderen zijn gemaakt van hout of van ijzer. Beide materialen worden ook door elkaar gebruikt.
De kracht van het opgestuwde water duwt de wachtdeur, net voor het scheprad een stukje open zodat het water via de voorwaterloop de boezem in kan stromen. Neemt de druk aan de zijde van het scheprad af, dan drukt de waterdruk van de boezem de wachtdeur weer dicht.
Dat is de binnen krimpmuur en de buitenkrimpmuur.
Hierdoor versnelt de waterstroom, wat zorgt voor een betere vulling van het scheprad.
De wateras drijft het scheprad aan via het waterwiel.
Er komt een koufront op je af. Hoe zwarter hoe heftiger.
Een occlusiefront is een samensmelting van een koufront dat een warmtefront heeft ingehaald. Hoe sterker het koufront is, hoe duidelijker er na het warmtefront weer aftekende wolken zichtbaar zijn. Een occlusiefront betekent vaak veel regen en wind maar niet zo sterk als een koufront.
Het sintelstuk zit in het midden van een ijzeren scheprad.
Het sintelstuk is een binnenvelg van gietijzer, bestaande uit twee delen die met bouten aan elkaar vastzitten. Hieraan zijn de schoepen bevestigd. Dit scheprad heeft geen zwaarden.