Bij één omwenteling van de bovenas maakt de loper in een zes- of achtkantige molen zes omwentelingen. In een standerdmolen draait de loper bij één omwenteling van de bovenas ongeveer vier keer rond.
Het grote verschil tussen deze twee typen molens is dat de koningsspil, en daarmee de bovenbonkelaar en het spoorwiel (takrad), niet aanwezig zijn om een stap in de versnelling te maken.
Het houten ronde bouwwerk rondom de stenen heet de kuip.
De volgorde is: kaar, schuif, schuddebak, kropgat, loper en ligger (verschillende zones), meenemer/veger, maalpijp, meelbak, scheiplank, meelzak.
Een ligger wordt bijgehouden door een rijn die door de bolspil en het staakijzer naar boven wordt opgeduwd en door het gewicht van de steen weer kan zakken. De bolspil staat in de taatspot, die wordt ondersteund door de pasbalk, welke in hoogte te stellen is door de ligteboom en het kruisvonder. De pasbalk hangt in een paard.
Een hangerkam is een blok hout met schuine inkepingen waarmee de helling van de schuddebak kan worden ingesteld.
Een klapspaan is een verdikking op het staakijzer van de steenspil om de schuddebak te laten schudden. Klapspanen zijn tegenwoordig meestal van ijzer of staal. Vroeger werden ook dierenbotten gebruikt die aan het staakijzer werden vastgemaakt.
Het omhoog hijsen van graanzakken heet luien. Dit wordt met een luiwerk gedaan.
Om een constante snelheid en daarmee ook een constante kwaliteit van het gemalen product te behouden, houd je de steen bij. Dat wil zeggen: je zorgt ervoor dat bij meer wind de steen wat zwaarder loopt en bij minder wind wat lichter.
De warme luchtstroom bij een lagedrukgebied is opwaarts, dus omhoog.
Als het lagedrukgebied ten westen van Nederland ligt en met een straalstroom van zuidwest naar noordoost, en gezien dat de fronten aan de bovenzijde van het lagedrukgebied zich bevinden, is de kans klein dat we door deze fronten regen krijgen.
De twee maalstoelen in een standerdmolen heten voormolen en achtermolen. De locatie wordt beschreven vanuit de deur in de kast. De achtermolen zit tussen het bovenwiel en de gevluchtzijde in. De aandrijving van de steenspillen gebeurt rechtstreeks op het bovenwiel met een set kammen die aan twee zijden uitsteken.
Rijn voor pennetjeswerk, tweetaktrijn, viertaktrijn en balanceerrijn.
Het houten blok tussen de pasbalk en de bolspil is het kussenblok, en dit kan met trek- en duwwiggen worden gesteld om de gehele bolspil recht onder de rijn te krijgen.