De torenmolen in Zeddam is van vóór 1441 (bron: molendatabase). Het is een bovenkruier: dus met een draaibare kap. Het is ook een binnenkruier, die met 2 mensen bediend moet worden omdat de kap heel zwaar is.
De torenmolen is als een cylinder gebouwd, de ronde stenen molen is conisch.
Er was in het begin geen koningsspil, dus werd de (bolspil van de) maalstoel rechtstreeks vanaf het bovenwiel aangedreven. Daarom moest de maalstoel in het midden staan.
Dat bespaart materiaal en verder is het voor de doorgang van de wind beter.
Deze zijn schuin aflopend naar buiten gemetseld in verband met de afwatering.
Een stenen voet is massief en draagt over de hele omvang. Een penant is een stiep onder een achtkantstijl en draagt uitsluitend die achtkantstijl.
De peulhouten zitten onder het ondertafelement en zijn op de stiepen (penanten) geplaatst. Soms kom je ze ook wel eens tegen als “onderkant” van een achtkantstijl. Ze zijn bedoeld om opkruipend water te stoppen: ze bestaan uit dwars gelegde stukken hout waarvan de vezels dus horizontaal lopen. Dat stopt de capillaire werking.
De kleine mounts wordt tegen omwaaien behoed door een paar zware zwerfkeien die met een ketting aan twee of meer hoekstijlen verankerd zijn, al dan niet ingegraven.
De zeskanten bleken uiteindelijk niet stijf genoeg.
Dat lost men op met ofwel het aanbrengen van een kromme balk ofwel door middel van ravelingsbalken.
Die staat op de grond.
Als de buitensluiting ontbreekt dan heeft iedere ligger zijn eigen schoor.
Een blokkeel is een houten blok wat een verbinding vormt tussen achtkantstijl en 2 boventafelementdelen.
De schoepen van een scheprad zijn langs een denkbeeldige cirkel rond die as gepositioneerd: de afschotcirkel. Zou je dat niet doen, dan zouden de schoepen bij intrede in het water op het water slaan en zo de boel nogal afremmen. Ook zou dat grote krachten op het scheprad veroorzaken. Daarom laat men de schoepen onder een hoek intreden: de hoek van intrede. Hoe groter de afschotcirkel, hoe minder krachten er op de schoepen worden uitgeoefend bij intrede. Maar de schoepen moeten natuurlijk wel weer zo ‘rechtop’ staan dat ze ook een mooie kracht op het water uit kunnen oefenen om het uit de maalgang (krimp) te kunnen vegen. De grootte van de afschotcirkel wordt dus zo gekozen dat de intrede soepel gaat en er genoeg rechtstandigheid overblijft om het water goed weg te kunnen vegen (en af te laten lopen). De hoeken worden in de praktijk ongeveer even groot gehouden en liggen rond de 30 graden. Merk op dat je de hoeken meet ten opzichte van TWEE peilen: het polderpeil en het boezempeil.
Om te compenseren voor het gewicht van het gevlucht.
Doorgebogen steenlijsten: optempelen en brasem aanbrengen of slekken dunner maken; steenbalk rot: steenbalk vervangen. Stormpen niet gesmeerd: stormpen smeren. Doorgezakte burriebalken: slekken dunner maken.