Kans op zeewind vanaf een uur of elf tot een uur of twee, drie.
Koufront, warmtefront en occlusiefront.
Het zeskant is goedkoper om te bouwen, twee vlakken minder dus minder materiaal. Het succes bleef uit omdat de constructie minder stijf was en voor de losse legeringsbalken een oplossing moest worden gevonden bijv. gebogen of met twee raveelbalken omdat anders de koningspil niet in het hart van de molen kon worden geplaatst.
Het slagstuk zit als versterking onder de overring t.p.v. de windpeluw en komt vrij vaak voor bij Zuid Hollandse molens.
Tussen de penbalk en de korte spruit zit nog een balk, de broekbalk of het broekstuk die meehelpt de winddruk op te vangen en door te geven aan de korte spruit die daardoor ook een deel mee opvangt.
De torenmolen is cylindrisch gebouwd en verspringt binnenin per verdieping (de muren worden steeds dunner en de balken liggen op de verspringing). De ronde stenen molen is conisch gebouwd waarbij de balken worden ingelaten in de muren.
De NW wind wordt werkwind genoemd, is niet erg standvastig en dwarrelt vaak een beetje van W naar N en weer terug terwijl ook de kracht wisselend is waardoor je als molenaar veel bezig bent met zwichten, weer bijleggen en vaak kruien.
Het kruiwiel is zo groot uitgevoerd met veel spaken en minimaal twee ringen zodat de molenaar erin kan lopen om te kruien, een kruihaspel is veel kleiner, heeft 1 of twee ringen die wat meer naar het centrum zitten en een windkoppel heeft maar 4 of 6 spaken zonder ring. Deze laatste worden alleen gebruikt op de standerd- en paltrokmolen.
Bij de kruilier kan er gewerkt worden met een kruidraad of –reep die steeds opnieuw wordt verlegd naar de volgende kruipaal of stellingligger of er wordt gewerkt met een rondgaande ketting.
De molenaar kan niet goed zien of de molen exact op de wind staat, hier heeft hij hulpmiddelen bij nodig en verder is er voor het kruiwerk veel ruimte nodig dus wordt de kap bij de binnenkruier veel groter uitgevoerd. Ook gaat het kruien meestal veel zwaarder en moet de kruireep vaak worden verzet.
De zelfkruiing is een windroos achterop de kap met schuinstaande bladen. Als de roos stil staat staat de molen exact op de wind. Als de windroos gaat draaien dan kruit de kap met het gevlucht zich op de wind. Heel goed smeren is hierbij de boodschap en blijf met je vingers van de roeketting af (die is er ook niet). Deze molens mogen absoluut niet worden vastgezet. De vang moet dus wel heel goed werken.
Dit noemen we verhangmalen. Het water heeft even tijd nodig om naar de molen toe te stromen. Of je voldoende water uitgeslagen hebt leer je in de praktijk door ervaring.
De doodketting komt voor in de binnenkruier als beveiliging tegen het breken van de kruireep. Heeft verder geen functie en hangt er voor lijk bij. Met een schotel (een kruispen) wordt hij met een schakel bevestigd aan een kruikram.