Les 21
(2018)

De tjasker.

Zij brengen de kracht van het gevlucht (of het water) over op de aan te drijven werktuigen.

De oliemolen heeft wel elf wielen en de standerd heeft er tenminste 2, meestal 3.

Voor- en achtervelgen, spouw- en kruisarmen, plooistukken, soms belegstukken als voering, kamgaten met kammen.

Een borgspijker wordt achter een kamwig in de velg geslagen om te voorkomen dat een kam zich kan loswerken.

Een dol is een ronde kam die wordt gebruikt bij licht aandrijfwerk (bijv. de bolspil in de oliemolen)

De gewone staaf heeft aan beide zijden een vierkant deel waarmee hij in de boven en onderplaat zit. Hij kan in 8 verschillende standen worden ingeklemd, maar dan moet het wiel wel uit elkaar worden genomen. De schietstaaf heeft een vierkant en een rond deel. Hij kan door de bovenplaat heen gestoken worden en dan vastgezet, hij kan in 4 verschillende standen worden bevestigd.

Op den duur treedt er slijtage op en door een kwart slag te draaien gaat de staaf weer een tijdje mee.

Sommige onderbonkelaars van poldermolens hebben een dubbele rij kammen voor zg. licht en zwaar werk. Bij vrij draaiende onderbonkelaar liggen de kammen van het vijzelwiel precies tussen de rijen van de onderbonkelaar in.

Het lantaarnwiel is een schijfloop die hoger is dan breed waardoor hij op een ouderwetse lantaarn lijkt.

Overal waar een spil op- of neer wordt bewogen worden schijflopen gebruikt bijv. steenspillen. Ze zijn sterker dan kamwielen door hun boven en onderplaat.

Kammen kunnen vast ingelaten zitten in de velg of met losse dammen tussen de twee velgen.

Een sterrewiel of varkenswiel wordt gebruikt in de standerdmolen (luiwerk) en in de paltrok (aandrijving krukas), ze hebben de kammen naar buiten gericht staan.

🔝