Les 22
(2018)

Het is net als het scheprad bevestigd op de wateras en staat dus vertikaal. Het waterwiel is een groot wiel. Hoe groot? Een diameter van 5 à 6 m is voor dit wiel niet uitzonderlijk. Het waterwiel van de molen van de Groote Polder heette in 1783 “het onder rat” en was “groot 7 ½ voet” - dat is 7,5 * 0,292 m = 2 m 19 cm. Een kleintje dus. Het “scheprat” was 14 voet, da's 4 meter en 8 cm. Het was een voet breed (12 duim, da's ~29 cm).

De kammen van de ene soort zaten in het ene wiel (bijvoorbeeld bovenwiel), de kammen van de andere soort in het wiel dat er door werd aangedreven (bonkelaar). Zo voorkomt men slijtage. Net als in een huwelijk moet er altijd één kant iets toegevender (zachter) zijn dan de andere.

Het raakvlak van twee op elkaar ingrijpende kammen wordt daardoor verkleind. Men bereikt hiermee dat beide wielen goed en soepel in elkaar draaien zodat er weinig slijtage optreedt.

Van één van de twee wielen, in de regel het aandrijvende wiel, zijn de kammen van hout. Hiervoor wordt vaak haagbeuk gebruikt.

De eerste manier is dat het varkenswiel tussen de kammen van het bovenwiel of luibonkelaar getrokken wordt. De tweede manier is dat het varkenswiel in uitsparingen in de bovenas valt, ofwel van boven (en er uit wordt getrokken om hem uit het werk te krijgen) ofwel van beneden (er in trekken is in het werk zetten).

Het buikstuk slijt het snelst aangezien dit het zwaarste wordt belast als de vang wordt opgelegd.

De koebouten verhinderen dat de vang meedraait met het bovenwiel.

Sabelstuk, kopstuk, teenstuk en buikstuk.

Bij de Hollandse vang of stutvang ontbreekt het buikstuk. Bij deze vang is in het linkervoeghout en in het teenstuk een ruimte, de stutkast, uitgehakt waarin een houten stut is geplaatst. De stut wijst in de richting van de onderkant van de kammen van het bovenwiel en is geborgd tegen uitvallen. De stut heeft dezelfde functie als de koebouten bij de Vlaamse vang.

Hij vangt fel, dus: in één keer vangt hij heel stevig. De Vlaamse vang vangt veel rustiger.

🔝