Walpen, askop, waterhol, hals, aslichaam met ribben, pen.
Gietijzer is tamelijk broos en zeker in de winter kan bij straf vangen asbreuk ontstaan, vooral tussen de hals en het bovenwiel.
Vulstukken zitten om de bovenas en vullen het gat op van het bovenwiel. Ze worden ook wel boshouten genoemd.
De insteekkop bestaat uit roedgaten, een waterhol en een hals waaraan vleugels zitten die in de houten bovenas in ingezaagde kepen worden ingelaten en vastgezet met stroppen. De houten pen wordt voorzien van een ijzeren muts.
Doordat de vang weer harder aan het sabelstuk kan trekken zullen de vangstukken wat lager komen te zitten en kunnen boven aan gaan lopen. Vooral linksboven zal dit het geval zijn. Oplossing is een plankje tussen de rijklamp en rust te plaatsen zodat het schouderstuk wat hoger komt te zitten.
Wat er verder ook gebeurt, BLIJF MET JE VINGERS VAN DE TERUGLOOPPAL AF. Dit kost kammen en de molen loopt een hoop schade op. Krui de molen uit de wind en mocht je vanuit het luik van de kruizolder bij de vangbalk kunnen probeer dan extra vangkracht te creƫren door eraan te hangen. Men suggereert wel eens om op de balk te gaan zitten als extra gewicht. Niet doen, veel te gevaarlijk. Zodra de molen stilstaat, roeketting erop. Daarna het zweet van je voorhoofd en handen wissen.
Een aanlopend buikstuk wijst op een verzakking van de bovenas. Een tijdelijke oplossing kan zijn als er een plankje tussen de rust en rijklamp zit, dit weg te halen. Controleren waardoor de bovenas is verzakt is echter noodzakelijk.
Het sabelstuk wordt met de lendestut op de plaats gehouden, kop- en schouderstuk met vorkstutten, teenstuk hoeft niet en het buikstuk met een kettinkje.
Bij de trommelvang wordt de vangbalk rechtstandig opgetrokken en niet uitgezwaaid. Dit is dus altijd een klinkvang.
Vijzel:gevlucht = 2:1, scheprad:gevlucht= 1:2, maalsteen:gevlucht= 6:1 en pelsteen:gevlucht= 9:1.
Kruisarmen en (soms) spouwarmen, plooistukken, achter- en voorvelg, (soms) belegstukken, kammen.
De bovenas wordt door het spiegelgat gestoken, dan ter plaatse met de boshouten opgevuld.
Bij molens die veel kracht moeten leveren zitten vaak schijflopen i.p.v. bovenbonkelaars. Schijflopen zijn sterker doordat er twee schijven zijn waartussen de staven zitten die op het bovenwiel lopen.
Is er niet, hooguit dat de onderbonkelaar ondersteboven aan de koningsspil zit aan de onderkant.
De onderbonkelaar kan met het spilkalf licht en zwaar werk aandrijven. In neutrale stand draaien de kammen van de bonkelaar juist voor en achter langs de kammen van het stilstaande vijzelwiel.
Dollenwielen zijn voor licht werk, lijken een beetje op schijflopen maar dan zonder bovenschijf. Ze worden gebruikt o.a. in de oliemolen voor het roerijzer van de vuister en worden dan spinbol genoemd. Sterwielen hebben de kammen aan de buitenkant zitten zoals bijv. het spoorwiel maar ook het varkenswiel.
Een schietstaaf wordt gebruikt als vervanging als er in een bonkelaar een staaf is gebroken. Hij heeft een vierkante onderkant en rond van boven. Hij kan van boven af worden ingestoken en vastgezet.