vaak zitten onder de lange burriebalken een paar langwerpige platen, de slekken. Hiermee rust de kast voor een klein deel op de zetel waardoor de steenbalk, die het grootste deel van het gewicht van de kast draagt, enigszins wordt ontlast. Bij zwaar kruien kan men de slekken dunner maken.
In feite maar één kruisysteem, baserend op steenbalk en burrie, met een windkoppel of kruihaspel in de trap. In Engeland komen zelfkruiende standerdmolens voor.
Dat is de benauwde ruimte voor in de standerdmolen onderin de molen. Op een excursie naar Wissinks Möl ontdekten we een bordje: “Is het licht in de hel wel uit?”
De wip is uit de standerdmolen ontstaan.
De ondertoren en het bovenhuis.
Vanaf het schavot en vanaf de zaagvloer.
Voornamelijk in de provincie Friesland, 2 in Gelderland, 1 in Overijssel en in Groningen, op een schuur als lattenzager in gebruik (De David).
Spinnekop heeft een korter bovenhuis. De voegburriebalken dragen het hele bovenhuis en de steenburrie zit alleen om de koker om het bovenhuis rechtop te houden. De bedekking van het onderhuis van de spinnekop ligt vlakker (afmalen dakpannen) en dus is een grotere stapeling nodig.
De paaltjasker en boktjasker.
De bok maalt van binnen naar buiten en de paaltjasker van buiten naar binnen.
Als een molen hoger moest worden gebouwd, bouwde men hem soms op een onderachtkant, waarop een tussentafelement en daar dan weer het bovenachtkant op. Veel industriemolens hebben schuren. Soms staat het achtkant op een zwaar kubusvormig houten raamwerk, de vierkante houten voet. De bovenste balken dienen als tussentafelement. Bij industriële molens met een schuur past men een ondervierkant toe.
Spant, windpeluw, gording, steunder en steunderbalk, mol (vorstplank, huig), voeghouten, eventueel een middenbalk, lange spruit, korte spruit, spantring, rietspoor, rinkellat, voorkeuvelens (stormmantje, keerstijl, weerstijl, hoekstijlen), achterkeuvelens.
Er is altijd een lange spruit en als die precies in het midden van de kap ligt noemt men die ook wel middelbalk. Bij grote molens met grote kappen kan de lange spruit niet door het midden van de kap gaan (zou te zwaar kruien) dus gebruikt men dan een losse balk, de ijzerbalk of busbalk. Soms gebruikt men een losse busbalk / ijzerbalk ook als de lange spruit in het midden loopt, maar bijvoorbeeld te hoog ligt.
Bij een voeghouten kruiwerk drukt de zwaartekracht de kap op de kruiring. Onder de voeghouten zijn keerklampen bevestigd die voorkomen dat de kap van de molen af wordt gekrooid, die drukken tegen de zijkant van de kruiring. Soms worden domphaken gebruikt.
Bij een kruiwiel of kruirad kan de molenaar in het rad lopen. Bij een haspel zit er in het midden een gording die dat onmogelijk maakt.