Les 18
(2019)

Een as ligt horizontaal, een spil staat verticaal.

De steenspil en in het verlengde ervan de bolspil kunnen op en neer bewegen. Dit is nodig om de loper van het maalkoppel uit te lichten en bij te houden. De overbrenging wordt meestal vanaf spoorwiel op een steenrondsel of lantaarnwiel overgebracht omdat deze sterker zijn en er geschoven wordt met de steenspil.

De vijzelas ligt schuin en ook de bovenas ligt iets schuin.

De paltrok en tjasker hebben geen koningspil.

Op het halslager rust 80 tot 90 % van het gewicht van het gevlucht en op het penlager 10 tot 20 %.

Na stilzetten van de molen, met het lekenkettinkje erop!!!, bij de hals en de pen voelen of de as warm is gelopen. Tot handwarm mag en anders controleren waarom de as warmloopt.

Te weinig vet, smeren dus, het hals en/of penlager dragen maar gedeeltelijk, een stenen lager kan gebarsten zijn waardoor ook geen goede smering meer is. Bij de laatste twee oorzaken zal de molenmaker eraan te pas komen.

Tijdens het vangen van de molen zal de pen uit het lager willen “springen”. De springbeugel voorkomt dit.

In de tijd dat gietijzer nog heel duur was waren de bovenassen van zware eiken balken. Vanwege weersomstandigheden trad er ook rot op in de askop en zodoende werd er een insteekkop voorgezet zodat de as verder droogbleef.

Op de hals en de pen van de as worden metalen strippen gezet (schenen) die ook weer met reuzel worden gesmeerd om slijtage ervan te voorkomen.

Een muts wordt over de houten pen geplaatst eveneens om slijtage te verminderen/voorkomen.

Askop met walpen, waterhol, hals, aslichaam met ribben, pen.

Ze dienen als versterking van het aslichaam.

De broeksteen of penlager ligt ingesloten in de penbalk.

De tap zit boven in de koningspil en de taats zit onderaan.

De tap wordt ingelaten in de busbalk of ijzerbalk met daarbij een smeergat.

Met een taats, een losse, of één aan een kroonijzer draait in een taatspot, waarin dikke olie de smering verzorgt.

🔝