Een molen moet wind vangen. Als de omliggende bebouwing ervoor zorgt dat er windbelemmering optreedt, wordt de molen verhoogd of er wordt direct een hogere molen met stelling geplaatst.
Beltmolens. I.p.v. een stelling is er rond de molen een aarden wal aangebracht, een berg of belt, waarin de kruipalen zijn geplaatst en de zeilen kunnen worden bediend. Beltmolens kunnen nooit zo hoog worden gebouwd als bijv. de stadsmolens in Schiedam waar de stelling soms op meer dan 30 meter hoog zat. Het zou niet mogelijk zijn om daar een aarden wal voor aan te leggen.
Binnensluiting, buitensluiting, ondersluiting, schoren, kraaienpoten, liggers, stellingdelen, baliedekkers, balieschroten, baliestijltjes of mantjes en soms ook schoortjes
Nee, in Holland wordt onder elke ligger van de stelling een schoor geplaatst en in Groningen worden alleen schoren geplaatst onder de hoek- en middenligger waarna er hulpschoren worden aangebracht. Dit worden ook wel kraaienpoten genoemd. Dit kan alleen als er ook een buitensluiting aanwezig is.
Waarschijnlijk uit zuinigheid. Een schoor onder elke ligger kost beduidend meer materiaal. Het nadeel hiervan kan zijn dat er meer beweging zit in de stelling tijdens het kruien
In deze landen is de windrichting lang niet zo fluctuerend als in Nederland en komt meestal uit de zelfde richtingen waardoor er maar weinig gekruid hoeft te worden en soms zelfs helemaal niet.
Het Engels kruiwerk, een kruiwerk op rollen met een flens zodat ze niet van de rail kunnen aflopen. Een keerkuip is dus niet nodig.
Er kan vuil (takjes e.d.) op de rail liggen en dat verwijder je. Verder kan het zijn dat de asjes van de rollen te droog zijn. Dat ga je dan smeren met een druppeltje olie. Vooral niet teveel want dat trekt vuiligheid aan op de rail.
Over het algemeen kruit dit kruiwerk zo licht dat de molen gemakkelijk om gaat als hij niet goed vaststaat.
Dit is een standaardmolen met zetelkruiwerk. Eerst kijken of de stormpen vet genoeg is en zonodig smeren via het smeergat. Dan kijken of de zetel nog vet genoeg is en zonodig smeren. Verder kan het zijn dat de steenbalk slechter aan het worden is en de hele kast wat doorzakt. Als je bij de brasem kunt komen dan deze dikker maken of als je bij de slekken kunt komen deze wat dunner maken maar hier moet praktisch altijd de molenmaker mee aan de gang.
Alle werktuigen zitten in de kast en de hele kast wordt gedraaid tijdens het kruien. De molen kan zich dus niet afzetten tegen zijn werktuigen en blijft gewoon op de wind staan.
Een windkoppel is een eenvoudige munnik waardoor 2 haaks op elkaar staande spaken zijn gestoken waarmee gekruid kan worden. Een kruirad heeft meer spaken die ingelaten zijn in de munnik en verbonden zijn door 2 of meer metalen ringen die de afstand tussen de spaken gelijk houden. Hiermee kan veel meer kracht worden gezet, nodig om de kap te kunnen kruien.
Een voeghouten en een neutenkruiwerk. Beide zijn kruiwerken zonder rollen en moeten goed worden gesmeerd om gangbaar te blijven.
Bij het voeghouten kruiwerk is geen keerkuip te zien en ook niet nodig omdat er onder de voeghouten keerklossen zitten die tegen de kruiring aanschuiven en voorkomen dat de kap kan afschuiven.
In paniek raken. Als je de tijd hebt zeil af en zet vast met roeketting en bliksemafleider en anders 1 zeil weg en dit lege end omhoog. Blijf onder in de molen en wacht tot het overwaait. Bedenk: hoe plotselinger de bui hoe sneller het meestal weer overgaat. Hou de stelregel vast om elke 10 tot 15 minuten even buiten te kijken of er nog veranderingen zijn te zien.
Als je krimpende wind verwacht moet je ook krimpend kunnen kruien. De bezetketting links leggen heeft weinig zin want de molen zal zich ruimend om willen bewegen, hang hem dus maar aan de staart ergens.
Als de molen neiging heeft tot raggen is het handig om de bezetketting en de kruidraad strak te trekken en zonodig een blok onder de staart te zetten.