Alle molens hebben een bovenas of molenas, waaraan het gevlucht is bevestigd.
Dat is onze vijzelbalk.
Tegen inwateren zat er een kraag om de bovenas, aan de voorkant. Deze kraag draaide onder een op het voorkeuvelens bevestigde kast, het pothok (zie ook fig. 6.1.1.1).
De schenen zijn ijzeren strippen die om de bovenas werden ingelaten tegen snelle slijtage van het hout.
Mooi ronde ringen zijn duur en moeilijk te smeden, waar een platte strip door iedere smid gemaakt kan worden. Verder voorkom je problemen met ongelijk uitzetten van metaal en hout. En het loopt ook nog eens lichter omdat er minder materiaal de steen raakt dan bij een volledige ring.
De Fyenoordassen waren bijzonder kort. Ze reikten slechts tot even over de ijzerbalk (fig. 6.1.1.3). Dat zal goedkoper geweest zijn. DZW: de molen in Joeswerd heeft een Fyenoordas. Zoek uit hoe de korte as in een relatief grote kap toch tot de penbalk kon reiken. - zie de foto die er van de bovenas is gemaakt. Men heeft de bovenas verlengd met lange vulstukken. Heel lang zijn er geen gietijzeren bovenassen gegoten.
Er waren veel assen beschikbaar door de grote sloopgolf van molens vanaf ongeveer 1920. Sinds de 80-er jaren van de 20e eeuw zijn er echter geen oude bovenassen meer voorhanden. Daarom worden er nu weer nieuwe assen gegoten t.b.v. molenherbouw of -restauratie. De Gieterij Hardinxveld te Hardinxveld-Giessendam is tegenwoordig de grootste producent.
Bij erg zwaar vangen kan een askop van gietijzer tussen de hals en het bovenwiel afbreken en met gevlucht en al naar beneden komen. De broosheid van gietijzer is bovendien temperatuurafhankelijk. ‘s Winters, vooral bij vorst, is de kans op breuk groter.
Hij rot niet.
Het gaat om een versterking. En verder als verbinding tussen vulstukken en de bovenas, zodat het bovenwiel niet om de bovenas kan draaien.
De halssteen draagt een gewicht van 8 á 9 ton. Bij grotere molens is dat nog meer.
Vlak buiten het steenbord heeft de bovenas een ronde groef, het waterhol, die het regenwater belet langs de schuine as naar binnen te sijpelen. Soms wordt daarvoor ook nog een metalen kraag aangebracht.
Omdat de molen bij vangen maar naar één kant extra druk zet en weg wil rollen. Daarom zit de wrijfklamp rechts (aan de keerstijl) en die houdt hem dan tegen.
Via de wrijfklamp en de keerstijl, die extra is verstevigd met het störmmantje.
Het Dekkerlager bleek in de praktijk geen succes. De grote kwaal was, dat het lager de zware druk van de bovenas niet aankon en snel heet werd, doordat de smering te wensen overliet.
Die zien we bij een pen die is voorzien van een hardstalen taats. De pen draait in een over de volle breedte uitgeholde pensteen en drukt tegen een ijzeren plaat met in het midden een gehard stalen knol, de knolplaat, waar de taats van de pen tegen draait.