Les 37
(2020)

Het trok niet snel krom en was vrijwel volledig waterdicht.

Op druk. Het zagen zelf wordt door de zwaartekracht gedaan. De zagen worden niet door het hout geduwd, maar (vrij) omhoog getrokken. Het zaagraam zakt dan door zijn eigen gewicht door de balk, soms geholpen door een bak met ballast onderaan het raam, die ballast wordt ook gebruikt om alle zaagramen even zwaar te maken waardoor de krukas en dus de molen gelijkmatiger belast wordt.

Als de slaghei valt, trekt hij via een touw een krabbelaar aan. Die krabbelaar - een houten gekromde vinger - trekt het schelrad rond. Zo'n schelrad heeft 50 of 70 tanden. Er mist één tand. Als er dus 50 of 70 tanden voorbij zijn staat het schelrad stil: de krabbelaar beweegt dan in de ijle lucht. Het krabbelrad draait bij het draaien een spie mee die via een constructie een lat onder spanning zet. Als de laatste tand voorbij komt schiet de komma van de spie af en rinkelt de aan de lat verbonden bel. Afhankelijk van de constructie zet de oliemulder het rad weer in de uitgangspositie of wordt dat automatisch gedaan door een tweede krabbelaar die aan de loshei is verbonden. Er zijn diverse constructies mogelijk, het principe is altijd hetzelfde.

Dat is het krabbelwerk. Dit zorgt voor een langzaam vooruitschuiven van de zaagslede.

De strijkplaten die aan de voor en achterkant van het zaagraam zitten zijn rond (bol/hol). Ze zorgen dat het zaagraam op het moment dat er genoeg neerwaartse snelheid is naar voren wordt geduwd. De zaagtanden beginnen dan te zagen.

De eerste molen die met behulp van windkracht kon zagen werd in 1592 gebouwd.

Daardoor zou de molen tijdens het zagen sterk wisselend worden belast. De opgang van de kruk met het zaagraam enz. kostte meer energie dan de neergang.

's Nachts is het kouder dan overdag, omdat de zon dan niet schijnt. Daardoor koelt de lucht af en wordt zwaarder. Zware lucht kan moeilijker in beweging worden gebracht en op rustige dagen komt de wind daardoor 's nachts aan de aardoppervlakte zelfs tot volledige stilstand. Als de zon opkomt vormen zich warme bellen lucht (thermiek) die opstijgen en zo onderdruk veroorzaken. Die onderdruk moet worden opgevuld - er gaat wind waaien. De zon voert meer energie toe, de bellen worden groter en groter en stijgen sneller op – de wind trekt aan. Op grotere hoogte is de lucht minder koud en daar waait het wat harder. De bellen warme lucht die aan de aardoppervlakte zijn ontstaan stijgen verder op en de bovenwinden kunnen daardoor afbuigen naar de oppervlakte. De wind wordt vlagerig. Als de zon daalt neemt de thermiek af en zal de lucht weer afkoelen en tot stilstand komen. De wind gaat liggen.

🔝