Het zijn allebei assen of spillen alleen de as is liggend en de spil staand.
Poortstokken dienen om de busdeur op z’n plaats te houden en ze zitten in de kap tussen de penbalk en het houtblok waarachter de koningspil in z’n lager draait. Soms worden twee poortstokken gebruikt die dan ook vaak nog met een knevel aan elkaar zitten.
Dit is een gietijzeren askop die met vleugels ingelaten wordt in een houten bovenas en met knuppelstroppen wordt geborgd.
Walpen, askop, waterhol, halslager, aslichaam met ribben, penlager.
Er wordt alleen gesmeerd als de molen stilstaat. De pen en de hals krijgen een lik reuzel. Bij de hals zit vaak een smeerkist waarin vet kan worden gedaan. Als je met je vinger nog je naam of een letter kunt schrijven op de hals en de pen is er voldoende vet aanwezig.
Aan de voorkant, de askop met hal, bevindt zich tussen de 80 en 90 % van het gewicht en de rest wordt door de pen gedragen.
Dit gat wordt opgevuld met vulstukken of boshouten om de as heen en in de ruimte die over is aan de bovenwielkant worden wiggen geslagen.
Een springbeugel zit met wat ruimte over de pen heen gemonteerd om te voorkomen dat de pen uit z’n lager kan “springen”. Dit zou kunnen gebeuren vanwege het verschil in druk van hals en pen op de lagers.
Boven wordt de koningspiltap gelagerd tussen twee neuten met een aandrukwig die geborgd worden door de poort al dan niet met poortstok(ken). Beneden is er een taatslager die in een taatspot, gevuld met dikke olie, draait. Vaak wordt er nog een hardstalen plaat tussen taats en pot gelegd.
Het haspelwiekenkruis bestaat uit vier halve roedes die om de askop worden geklemd. De askop hoefde dus niet te worden voorzien van ingehakte roedgaten en was hierdoor sterker.
Borstroeden zijn tamelijk korte roeden waarop oplangers werden vastgestropt om zo een volledig gevlucht te krijgen. Vervanging van een roede of wiek werd daardoor wel veel gemakkelijker.
Als de roeden worden geplaatst worden er met donders geweld wiggen tussen askop en roede geslagen. De schotjes voorkomen dat de roeden worden ingedrukt bij de askop.
Op de roeden worden keerklossen aangebracht en met wiggen en spitijzers worden ze vastgeslagen.
Om de wiekeinden in hetzelfde vlak te laten draaien is de binnenroede naar voren gebogen. Dit wordt porring genoemd.
De wafels zitten aan de binnenroede. De laatste heklat wordt verkort tot de tweede tussenzomer zodat het gevlucht niet tegen de kap aan draait. Soms is er een dubbele wafel waarbij de laatste heklat verkort wordt tot de eerste tussenzomer en de volgende tot de tweede tussenzomer. Het is logisch dat de achterzoom verkort wordt tot de tweede tussenzomer.
Ja dan moet het linkerbovenhoektouw iets worden aangetrokken zodat de punt wat hoger komt.
De verhouding is 1/3 boven en 2/3 onder het draaipunt, zodat bij windvlagen de wind de kleppen open kan duwen en deze zich zelf weer sluiten als de vlaag over is.
Direct zichtbare verschil is de omlijsting van de Ten Have klep.
Dit is een dollenwiel
Het vastlopen van de vangbalk in de ezel.
Op hoogte in de wiek 1 been tussen de heklatten doorsteken en vervolgens met de wreef achter de hekstok eronder haken.