Les 14
(2021)

De bovenkruier kwam niet voor omdat er geen noodzaak was.

Geervliet (Z.H.) had in 1382 al een stenen korenmolen waarvan de kap rollen had.

Een bovenkruiende torenmolen kun je alleen kruien als je met minstens twee mensen bent. Het zeskant kun je alleen kruien.

De conische molen ontstond pas toen het buitenkruiwerk was bedacht.

In nagenoeg alle gevallen is het metselwerk zodanig uitgevoerd, dat de steenlagen naar buiten toe schuin aflopen.

Steigergaten zijn rechthoekige gaten in de romp, ongeveer 75 centimeter onder de bovenrand.

De stijlen van het Noord-Hollandse achtkant zijn recht, de molen is nauwelijks getailleerd.

Naast het grotere achtkant zien we vooral in Friesland de z.g. mounts (monniksmolen).

Het heeft slechts drie gebinten: twee vaste gebinten en één los gebint, het koningsgebint.

Dat is de losse bintbalk, of ook wel de koningsbint.

Daar is geen plaats voor die balk, want daar zou ook de koningsspil moeten lopen. Dat lost men op door een kromme balk te gebruiken die om de spil heenloopt.

De kleine mounts wordt tegen omwaaien behoed door een paar zware zwerfkeien die met een ketting aan twee of meer hoekstijlen verankerd zijn, al dan niet ingegraven.

Dat is de Ferrel cel.

Van West naar Oost, dus: westenwind.

Werkschoenen met stalen neuzen dragen, nauwsluitende kleding dragen, hekjes rond het gevlucht zetten, bij draaiende molen rechstaf de deur uitlopen, links om het bovenwiel kruipen, niet in de kap komen bij draaiende molen, petje dragen tegen het kopstoten, lang haar onder het petje of in een staart bij de kleding in stoppen, altijd met je gezicht naar de trap de trap belopen.

🔝