Teerlingen zijn meestal gemetselde stenen poeren waarbij de N Z poeren hoog liggen en de W O poeren laag. De kruisplaten liggen hierop met de zonneblokken ertussen tegen rotting.
Vaak is de steenbalk doorgezakt waardoor op de zetel teveel gewicht rust. De brasem onder de steenbalk dikker maken of de slekken onder de burriebalken dunner maken is een oplossing. Uiteraard dient er regelmatig gesmeerd te worden.
Doordat alle bewegende delen in de kast zitten zal de molen zich niet afzetten en keurig blijven staan.
De wipmolen, vooral in Zuid Holland prominent aanwezig.
De spinnekop, vooral in Friesland en het weidemolentje.
De kleinste molens zijn de tjaskers. Er zijn boktjaskers en paaltjaskers.
De opvoerhoogte van de schepradmolen is afhankelijk van de grootte van het scheprad en dat is uiteindelijk beperkt tot ca. 1 ½ m. De vijzel schroeft het water omhoog en kan hierdoor hoger opvoeren tot wel 5 m.
Bij een draaisnelheid van ca. 90 tpm wordt over het algemeen het mooiste produkt afgeleverd.
Een zaagmolen zaagt op zwaartekracht. De zaagramen zijn zo zwaar dat de ingespannen zagen door het hout naar beneden worden getrokken. De molen tilt de ramen alleen maar op voor de nieuwe zaagslag. Tijdens het optillen wordt de te zagen balk dmv het krabbelwerk verder onder het zaagraam getrokken.
Als de molen duwend zou zagen drukt hij de zaagramen boven uit de krukas.
Vanwege de hoge draaisnelheid met stenen zonder banden. De stenen zouden kunnen barsten en daarom gebeurt het pellen tussen twee vloeren in. Rondom de pelkoppels zijn vaak nog slagbalken die moeten voorkomen dat er ernstige schade aan de molen ontstaat bij het uitelkaar slaan van de pelsteen.
Achtkantstijlen, ondertafelement, korbelen, vaste en losse legeringsbalken, veldkruizen en veldregels, uittimmermantje, uitbrekers, hondsoren, scheg, boventafelement.
Er wordt een zeer kromme legeringsbalk gebruikt of er worden ravelingsbalken gezet om de koningspil in het hart van de molen te kunnen plaatsen.
Voeghouten kruiwerk en neutenkruiwerk als glijkruiwerk, rollen kruiwerk en Engels kruiwerk op “wieltjes”.
Om te voorkomen dat de kap van de kruiring afschuift.
De keerstijl zit, gezien vanaf het bovenwiel, rechts in de kap en je herkent hem omdat het stormmantje tegenaan gemonteerd zit.
De NW wind heeft de neiging tot wat scharrelen en aantrekken en afnemen. Je bent dus constant in de weer om de molen goed te laten draaien.
In een zeskant. Daar kan de koningspil eigenlijk niet in het midden lopen want daar zou het koningsbint komen. Men gebruikt dan ofwel een kromme balk (uit een kromgegroeide boom gezaagd) of men onderbreekt de bintbalk, zet er twee dwarsbalken op en verbindt die via twee andere balken, zie de figuur.