Om de werktuigen in de molen te laten bewegen ten tweede op de juiste snelheid laten bewegen (dit kunnen allerlei bewegingen zijn zoals draaien, op en neergaan, roeren etc.)
Een dollenwiel dient voor licht werk, bijv. een roerijzer aandrijven en het is een schijf met daarop haaks ronde staafjes gemonteerd, de zogenaamde dollen.
Een schijfloop is breder dan hoog en een lantaarnwiel is hoger dan breed, ziet eruit als een ouderwetse lantaarn. Bij de standaardmolen worden vaak lantaarnwielen gebruikt als steenrondsel. Doordat er geen steenspil aanwezig is kan hiermee toch de juiste snelheid worden verkregen.
Een bovenwiel bestaat uit kruisarmen met soms spouwarmen, plooistukken en velgen. De kruisarmen worden halfhouts in elkaar gestoken en de plooistukken worden er met zwaluwstaart-verbindingen op gewerkt. Hierop worden de voor- en achtervelg vastgebout ter verdikking van de buitenrand. In deze rand worden gaten gemaakt waardoorheen de kammen worden gestoken en aan de achterzijde geborgd met wiggen die op hun beurt weer geborgd zijn met een spijkertje. De verdikte buitenkant zorgt dat de vang op een groter oppervlak kan vangen. Het bovenwiel is over het algemeen het grootste kroonwiel in de molen.
Er is dan sprake van licht en zwaar werk. Er kan gekozen worden om de vijzel sneller of minder snel te laten draaien en er kan langer worden doorgedraaid bij minder wind.
De binnenste rij zorgt voor het lichte werk en de buitenste dus voor het zware. (meer kammen tijdens een omwenteling dus grotere snelheid.)
Een schietstaaf vervangt een kapotte staaf maar heeft een rond uiteinde aan één zijde. De kapotte staaf wordt verwijderd en er wordt een gat ter grootte van de dikte van de staaf geboord in één van de schijven.
Een varkenswiel is een klein wieltje met naar buiten gerichte kammen. In de regel bestaat een dergelijk wiel uit twee iepen platen waartussen de kammen worden geklemd. Ze komen voor in standaardmolens voor het luiwerk; in de paltrok voor de aandrijving van de krukas en in de oliemolen voor diverse aandrijvingen van licht werk.
De veiligste manier is als je het sterrewiel (varkenswiel) in de bovenas trekt. Laat je het luitouw door schrik of ongeval los dan valt het wiel uit de bovenas en stopt de zak die je luit. Andersom gaat hij er juist vandoor als je het touw per ongeluk los laat.
Dit kan acht keer worden gedaan. De staven kunnen 4 keer een kwart worden gedraaid omdat ze aan het eind vierkant zijn en in een vierkant gat steken. En ze kunnen ook nog ondersteboven in de schijfloop worden geplaatst. Ondersteboven keren kan echter niet met schietstaven.
De onder- en bovenvelg zijn met heel veel bouten aan elkaar gezet. Door elke dam wordt een bout gestoken en dan om en om aan de buitenkant en de binnenkant. Zie je veel bouten zijn het dus losse dammen.
De naar de penbalk van de molen gerichte kant van het bovenwiel wordt als de voorzijde ervan beschouwd.
Nee, de vang blijft op dezelfde plek. Dat kan niet anders, hij zit immers met stutten en vorken, koebout/vanganker en buikstukanker op een vaste plek in de kap.