Op druk. Het zagen zelf wordt door de zwaartekracht gedaan. De zagen worden niet door het hout geduwd, maar (vrij) omhoog getrokken. Het zaagraam zakt dan door zijn eigen gewicht door de balk, soms geholpen door een bak met ballast onderaan het raam, die ballast wordt ook gebruikt om alle zaagramen even zwaar te maken waardoor de krukas en dus de molen gelijkmatiger belast wordt (bron: http://www.houtzaagmolen.nl/platformhoutzagers.php, de site van molen de Fram).
De strijkplaten die aan de voor en achterkant van het zaagraam zitten zijn rond (bol/hol). Ze zorgen dat het zaagraam op het moment dat er genoeg neerwaartse snelheid is naar voren wordt geduwd. De zaagtanden beginnen dan te zagen.
Daardoor zou de molen tijdens het zagen sterk wisselend worden belast. De opgang van de kruk met het zaagraam enz. kostte meer energie dan de neergang.
Normaliter 3, maar ‘De Eenhoorn’ in Haarlem heeft als uitzondering vier krukken en ‘De Salamander’ te Leidschendam heeft er twee.
Dat zijn de krukpollen. Er zijn er 4, 5 of 6, afhankelijk of je 2, 3 of 4 krukken hebt.
Dat zijn de hoofden. In het boek staat 'oren' maar dat moet zijn: 'kop van de kolderstok'.
Het pakket planken schuift over klossen (neuten, soms leidzame wiggen) over de zaagvloer en worden doorgedrukt met proken, ook wel kopmessen genaamd. De proken zijn bevestigd aan de zaagslede en wel aan een verlenging van het sleehoofd. Indirect wordt dus ook dit houtpakket met het krabbelrad en de zaagslee aangeduwd.
Een pompraam dient alleen maar voor contragewicht en neemt de plaats in van het 3e zaagraam.
Zaagramen wegen ca. 800-1600 kg. Het vallende gewicht van het zaagraam bepaalt de kracht waarmee gezaagd kan worden.
Het krabbelwerk zorgt voor een langzaam vooruitschuiven van de zaagslede. Aan de zaagslede zit een lange tandheugel en deze wordt aangestuurd door een klein rondseltje dat op de as van het krabbelwiel zit. Het krabbelwiel wordt tijdens het draaien steeds een tandje verder getrokken door de krabbelaar en daarna tegengehouden door de pal. De krabbelaar wordt bewogen door de krabbelarm en de krabbelstok die op het zaagraam rust
Tussen de zagen steekt men spanhoutjes of spanblokjes. Deze klosjes bepalen de afstand tussen de zaagbladen en daarmee de dikte van het te zagen hout. Op elke zaagmolen ligt een groot aantal van deze klosjes in de klossenbak, op handelsmaat gesorteerd.
De eerste molen die met behulp van windkracht kon zagen werd in 1592 gebouwd.
Het kot zit onder de zaagvloer en dient voor berging van zaagsel en om de beweging van de zaagramen mogelijk te maken.
Met de winderij worden de balken uit het water getrokken om op de zaagslede te worden gelegd. Hij werkt met een krabbelwerk die steeds een tand doorhaalt en zo de boom uit het water trekt.
In het balkengat ligt de houtvoorraad om te verzagen. De bomen moeten een tijdje wateren om de groeisappen uit te spoelen. De kwaliteit van het hout wordt hierdoor ook beter. Via de winderij worden de bomen over de sleephelling de molen in getrokken.
De penterbak is een bootje, meestal een tamelijk vierkant geval, waarmee de stammen uit het balkengat naar de sleephelling worden gebracht, of onder de kraan van een paltrok.
Paltrokken kruien in het geheel, de bovenkruier alleen de kap. Paltrokken zijn open met alleen aan de voorkant (wind) beschutting en in de bovenkruier wordt in de zaagschuur gewerkt. Paltrokken hebben een hogere zaagvloer dan bovenkruiers. Paltrokken hebben een koning en geen koningsspil, bovenkruiers hebben een korte koningsspil.