Alle molens hebben een as waaraan het gevlucht is bevestigd.
Op poldermolens die een scheprad aandrijven.
Het pothok is een op het voorkeuvelens bevestigde kast, waarin een rond de houten bovenas bevestigde ronde plaat (kraag) rondraaide. De totale constructie diende om het water buiten te houden.
Het waterhol zit buiten de molen. Het is een groef in de ijzeren bovenas die stroompjes van de askop afstromend water afbreekt en afleidt naar beneden.
Met liet metalen schenen in in de bovenas. Deze zaten zo ver van elkaar dat de volgende scheen net "pakte' als de vorige de halssteen verliet.
Met een muts is tevens het achtervlak van de pen gelagerd. Maar het is ook een dure en moeilijker te maken oplossing.
Voor een houten bovenas kwamen slechts eiken stammen met een dikte van 80 à 90 cm in aanmerking.
Het krooneind. In het worteleind zitten de vezels het dichtst op elkaar. Dat eind is het taaist en sterkst en dus het best geschikt om er de gaten voor de roeden in uit te hakken.
Gietijzer is breekbaar en bij straf vangen zou de askop bij het halslager kunnen afbreken. Verder is gietijzer brosser bij kou zodat in de winter extra voorzichtigheid is geboden.
Walpen, askop met roedgaten, waterhol, hals, aslichaam met ribben, pen.
Ja. Al moet je bij de tjasker dat nogal breed interpreteren.
De bolspil en de steenspil kunnen op en neer worden bewogen om de steen te kunnen lichten of bijhouden.
Om dit te voorkomen worden hier altijd schijflopen of lantaarnwielen gebruikt.
De taats zit onder en de tap boven.
Met reuzel op het halslager en bij de pen.
Dit kun je voelen door met de hand het lager vast te pakken (BIJ STILSTAANDE MOLEN NATUURLIJK, MET HET LEKENKETTINKJE/TOUW EROP).
Gebroken halssteen, niet overal dragende halssteen, niet of onvoldoende smeren.
Tijdens het vangen wil de pen wel uit het penlager wippen en de springbeugel voorkomt dat.
80 tot 90 % van het gewicht op de hals en de rest 15 tot 20 % op de pen.