Les 07
(2024)

De watermolen onttrekt energie aan het stromende water van een rivier of beek waaraan de molen is gebouwd.

Een binnenkruier. Deze molen wordt van binnenuit – in de kap – op de wind gezet. Het kruirad waarmee dit gebeurt bevindt zich op de kapzolder en vormt één geheel met de kapconstructie.

Dit is een aanduiding die weinig of niet wordt gebruikt. Dat komt omdat het slechts één type molen betreft, namelijk de paltrok. Dit type molen wordt in zijn geheel op de wind gezet.

Stellingschoren met schrankschoren (kraaienpoten), driekleur op de kroonlijsten, zelfzwichting, getailleerd achtkant.

Voeghouten kruiwerk en een neutenkruiwerk.

Hout, baksteen, riet en zo weinig mogelijk metaal (was duur). In het Noorden en het Westen werd meer naaldhout gebruikt (grenen) en in het Oosten en Zuiden meer eiken.

Meestal een kleine molen, opgebouwd rondom een verticale as waaraan een trekboom met haam waar één of twee paarden voor werden gespannen. Op de vertikale as is een groot takrad of kamwiel aangebracht waarmee bijvoorbeeld een gemaaltje of een ander niet al te zwaar lopend instrument werd aangedreven.

Een watermolen wordt door water aangedreven, een poldermolen maalt water uit een polder. Saillant detail: in Groningen noemen ze een poldermolen .. “wottermeulen”.

De wagens kunnen met draaiende molen door de invaarten van de belt naar binnen rijden. Dat gaat met een grondzeiler niet.

Een trog is een mini lagedrukgebiedje (warme lucht), omgeven door een bult koude lucht. Het is een uitloper van een groter lagedruk gebied. Om die warme lucht is zoveel (heel) koude lucht dat de atmosfeer als het ware “indeukt’ - daarom de naam “trog”. Een trog kan niet zo heel lang bestaan maar is wel hevig in zijn werking: buien, slagregens, hagel.

Voornamelijk in Limburg.

Een rollenkruiwerk.

Beide. Maar vooral een zetelkruiwerk.

Een buiten- en bovenkruiende achtkante houtgedekte stellingkorenmolen met Oudhollands gevlucht en neutenkruiwerk.

🔝