Dat ligt aan breedte en hoogte van het scheprad, maar anderhalve meter is zo ongeveer wel het maximum.
De roerom is een eenvoudig horizontaal schepradje opgebouwd uit vier planken om een as.
Deze zitten tussen de vaste bintbalken en de draagbalk. Het spilkalf zit dan weer tussen de schaarstijlen, en daar draait de koningsspil op.
Met de wervel kan men de koningsspil en de daarop vastgewigde onderschijfloop van het waterwiel loskoppelen om de molen uit z’n werk te zetten.
Je kunt de lappen verstellen, dus de wateras iets naar binnen schuiven. De buitenlap druk je aan, de binnenlap ontspan je.
Om te voorkomen dat het scheprad de wachtdeur helemaal opent is er een klamp tegen de krimpmuur of op de deur bevestigd, zodat terugstromend water langs de muur achter de deur kan komen en hem sluit.
Direct achter het hoogste punt van de vijzelkom bevindt zich het stortebed, een naar de boezem toe enigszins aflopend deel van de voorwaterloop.
De wachtdeur is bij een vijzel horizontaal scharnierend en schuin geplaatst.
Polders zijn zo groot dat het een tijdje duurt voor het water achter uit de polder bij de molen is. Als het peil bij de molen al goed is, is het peil achter in de polder nog te hoog. Als je nu stopt ijlt het water nog na en zie je dat het peil bij de molen weer oploopt. Je hebt als het ware een kuil in het polderwater gemalen die dan weer vol loopt.
Een scheprad molen zeker. Die kunnen met gemak 100 enden lopen. De vraag is wel of, nu de mensen het niet meer gewend zijn en nu we meestal niet meer hoeven te malen, dat nodig is.
Die daalt, je komt in de koude lucht achter dat front terecht.
Maar waarom is dat zo? Omdat in het Noordwesten afwisselend landmassa, diep en ondiepe zee of oceaan ligt. Dit zorgt voor onregelmatige warmteverdeling en dus drukverdeling. Een wapperende en flakkerende wind.